ECLI:NL:PHR:2009:BG5563

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
20 januari 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07/10236
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Rechters
  • Mr. Machielse
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verweermiddelen tegen de rechtsgeldigheid van de appeldagvaarding en de toepassing van artikel 63 Sr in strafzaken

In deze zaak gaat het om de veroordeling van de verdachte voor diefstal, waarbij het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 17 januari 2007 het vonnis van de politierechter in de rechtbank te Roermond heeft bevestigd. De verdachte was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van een week, maar het hof heeft deze straf verhoogd naar drie weken. De advocaat van de verdachte heeft cassatie ingesteld, waarbij drie middelen van cassatie zijn ingediend. Het eerste middel betreft de rechtsgeldigheid van de appeldagvaarding, omdat de verdachte een ander adres zou hebben opgegeven dan het adres waar de dagvaarding naartoe is gestuurd. Het hof heeft geoordeeld dat de appeldagvaarding rechtsgeldig is uitgereikt, ondanks de bezwaren van de verdachte. Het tweede middel klaagt dat het hof artikel 63 Sr niet heeft aangehaald, wat betreft de veroordelingen door de politierechter. Het hof heeft verzuimd dit artikel te vermelden, maar de Hoge Raad kan dit verzuim herstellen. Het derde middel betreft de tijd die de verdachte in verzekering heeft doorgebracht, die niet in mindering is gebracht op de opgelegde straf. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat dit verzuim kan worden gecorrigeerd. De conclusie van de Procureur-Generaal is dat het eerste middel faalt, terwijl de overige middelen gegrond zijn, maar vruchteloos zijn voorgesteld. De Hoge Raad heeft geen grond gevonden voor vernietiging van het vonnis.

Conclusie

Nr. 07/10236
Mr. Machielse
Zitting 25 november 2008
Conclusie inzake:
[Verdachte]
1. Het Gerechtshof 's-Hertogenbosch heeft op 17 januari 2007 het vonnis van de politierechter in de rechtbank te Roermond van 21 september 2005, waarbij verdachte voor diefstal was veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van een week, bevestigd behoudens wat betreft de strafoplegging, en aan verdachte een gevangenisstraf voor de duur van drie weken opgelegd.
2. Mr. I. Klein, advocaat te 's-Hertogenbosch, heeft cassatie ingesteld. Mr. R.J. Baumgardt, advocaat te Spijkenisse, heeft een schriftuur ingezonden houdende drie middelen van cassatie.
3.1. Het eerste middel keert zich tegen de (impliciete) beslissing van het hof dat de appeldagvaarding rechtsgeldig is uitgereikt. Tegenover de politie zou verdachte een ander adres hebben opgegeven dan het adres waarheen de appeldagvaarding is verzonden.
3.2. De appeldagvaarding is overeenkomstig het bepaalde in het tweede lid van art. 588 Sv verzonden naar het adres [a-straat 1] te [plaats].
3.3. Het dossier bevat een proces-verbaal opgemaakt door [verbalisant 1], hoofdagent van politie, Basiseenheid Venray, district Venray, regio Limburg-Noord, onder meer inhoudende:
"MELDING
========
Op dinsdag 12 juli 2005, omstreeks 18.20 uur, kregen wij, [verbalisant 2], hoofdagent van politie basiseenheid Venray, district Venray, regio Limburg-Noord, [verbalisant 3] aspirant van politie Basiseenheid Horst, distr.Venray, regio Limburg-Noord en ik, de melding om te gaan naar de Leunseweg in Leunen, gemeente Venray. Daar was van iemand de portemonnee en telefoon gestolen. Hij kreeg de spullen terug als hij 200 euro zou betalen aan een Poolse man. Zowel de melder als de Poolse man waren nog aanwezig. Wij gingen ter plaatse.
TER PLAATSE
============
Op dinsdag 12 juli 2005, omstreeks 18.21 uur, waren mijn collega en ik ter plaatse.
Ik zag een groep mensen bij elkaar staan. Een van deze persoon vertelde dat de Poolse man zijn telefoon, MP3 speler en portemonnee gestolen had.
Vervolgens liepen collega [verbalisant 3] en ik naar de betreffende Poolse man toe.
Ik hoorde dat de Pool vroeg of ik Engels wilde spreken. Vervolgens vroeg ik hem wat hij hier deed. Ik hoorde dat hij zei dat hij niets met de diefstal te maken had. Daarna vroeg ik hem of hij een paspoort bij zich had. Deze kreeg ik van hem.
Ik zag dat het een Pools paspoort was. In dit paspoort stond de volgende naam:
[verdachte]
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats]
wonende [a-straat 2]
[...], [postcode] [plaats].
Een kopie van het paspoort is toegevoegd onder dossierpagina C4 van dit dossier."
3.4. Verdachte heeft voor zijn aanhouding aangegeven met de verbalisanten Engels te willen spreken. Aan deze wens is gehoor gegeven ook bij gelegenheid van de verhoren die van verdachte op 13 juli 2005 zijn afgenomen. Er kan dus van worden uitgegaan dat de verdachte de Engelse taal voldoende machtig was om hem in staat stellen te begrijpen waarover hij werd gehoord en daarover te verklaren. Bij deze verhoren heeft de verdachte, blijkens het daarvan telkens opgemaakt proces-verbaal, als adres opgegeven [a-straat 1] te [plaats].
3.5. Het proces-verbaal bevat als bijlage C4 een kopie van het Poolse paspoort van verdachte. Een blik over de papieren muur heeft mij geleerd dat ook een pagina van het paspoort is gekopieerd waarop de gegevens vermeld staan van degene die in tijden van nood dient te worden gewaarschuwd. Als ik goed lees is er vermeld als te waarschuwen persoon:[betrokkene 1]
[a-straat 2]
[...]
[postcode] [plaats]
3.6. Het hof heeft klaarblijkelijk en niet onbegrijpelijk geoordeeld dat verdachte woonachtig was op het telkens door hemzelf opgegeven adres en dat het andere adres is opgegeven in het paspoort voor het geval er iemand anders gewaarschuwd moest worden. Niet blijkt, zoals de steller van het middel opmerkt, dat de verbalisanten verdachte hebben gevraagd naar diens verblijfadres in Nederland, maar nu uit de processen-verbaal van verhoor is af te leiden dat de verbalisanten wel hebben gevraagd naar verdachtes adres en de verdachte het adres in Polen heeft opgegeven en niet een adres in Amsterdam, doet dit niet terzake. Verdachte had de gelegenheid ook een ander adres te geven maar heeft dat nagelaten.
De appeldagvaarding lijkt mij correct te zijn uitgereikt en het middel faalt.
4.1. Het tweede middel klaagt dat het hof ten onrechte in zijn arrest artikel 63 Sr niet heeft aangehaald, althans niet heeft doen blijken te hebben onderzocht of de veroordelingen door de Politierechter Amsterdam van 31 oktober 2005 en de Politierechter Roermond van 21 september 2005 op de voet van artikel 63 Sr in rekening hadden behoren te worden gebracht.
4.2. Het in de toelichting op het middel genoemde vonnis van de politierechter te Roermond van 21 september 2005 is het vonnis in eerste aanleg in de onderhavige zaak en dient dus voor de toepassing van artikel 63 Sr buiten beschouwing te blijven. Het hof heeft verzuimd artikel 63 Sr aan te halen, maar de Hoge Raad kan dit verzuim herstellen. Meer consequenties hoeven aan dit verzuim niet te worden verbonden. De voor het bewezenverklaarde maximaal mogelijke straf is niet bereikt en toepassing van artikel 63 Sr hoeft niet te leiden tot oplegging van een lagere straf dan zonder toepassing van die bepaling zou zijn opgelegd.(1) Daarbij neem ik tevens in ogenschouw de straf die bij gelijktijdige berechting had kunnen zijn opgelegd.(2)
Het middel faalt.
5.1. Het derde middel klaagt dat het hof verzuimd heeft bij de strafoplegging te bepalen dat de tijd die verdachte in verzekering heeft doorgebracht op de duur van de opgelegde vrijheidsstraf in mindering dient te worden gebracht.
5.2. Verdachte is, zo blijkt uit het dossier, op woensdag 13 juni 2005 's ochtends in verzekering gesteld en 's middags weer in vrijheid gesteld. Het middel is gegrond en de Hoge Raad zal eigenhandig het verzuim van het hof kunnen herstellen.
6. Het eerste middel faalt en kan naar mijn mening met de aan art. 81 RO ontleende motivering worden verworpen. De overige middelen zijn gegrond, maar vruchteloos voorgesteld mits de Hoge Raad de in de middelen geconstateerde verzuim corrigeert. Ambtshalve heb ik geen grond aangetroffen die tot vernietiging aanleiding behoort te geven.
7. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
1 HR 22 november 1988, NJB 1989, 101.
2 HR 16 november 1993, DD 94.126; HR 13 juni 1995, DD 95.385; HR 21 september 1999, NJ 1999, 761.