ECLI:NL:PHR:2009:BG5568
Parket bij de Hoge Raad
- Mr. Machielse
- Rechtspraak.nl
Bepaling van onroerend goed in het kader van de Algemene Plaatselijke Verordening Eindhoven
In deze zaak heeft het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch zich gebogen over de vraag of een bouwschutting kan worden aangemerkt als onroerende zaak in de zin van artikel 2.4.2 van de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) Eindhoven. De verdachte was op 30 juni 2005 beschuldigd van het aanplakken van posters op een bouwschutting zonder toestemming van de rechthebbende. De verdediging stelde dat de bouwschutting, als tijdelijk bouwwerk, niet als onroerende zaak kon worden gekwalificeerd. Het hof oordeelde echter dat de bouwschutting, ondanks zijn tijdelijke aard, naar aard en inrichting bestemd was om op die plaats te blijven staan, en dus als onroerend goed kon worden aangemerkt. Dit oordeel was in lijn met de jurisprudentie, waaronder het Portacabin-arrest, waarin werd gesteld dat de bestemming om duurzaam ter plaatse te blijven het beslissende criterium is voor de kwalificatie als onroerend goed.
De verdediging voerde aan dat er geen bewijs was dat de bouwschutting daadwerkelijk met de grond was verenigd, maar het hof verwierp dit verweer. Het hof concludeerde dat de bouwschutting, gezien zijn functie en gebruik, als onroerend goed moest worden beschouwd. De uitspraak van het hof werd bevestigd door de Hoge Raad, die oordeelde dat de motivering van het hof toereikend was en geen onjuiste rechtsopvatting vertoonde. De conclusie van de Procureur-Generaal was dat het beroep van de verdachte diende te worden verworpen, en dat de eerdere veroordeling tot een geldboete van € 75,00 subsidiair één dag hechtenis in stand bleef.