ECLI:NL:PHR:2009:BG5966
Parket bij de Hoge Raad
- M. Vellinga
- Rechtspraak.nl
Bewijsklachten inzake schuldwitwassen en onvoldoende onderbouwing van de bewezenverklaring
In deze zaak heeft de Hoge Raad zich gebogen over de bewezenverklaring van schuldwitwassen door de verdachte, die in de periode van 1 mei 2004 tot en met 31 mei 2004 te Rotterdam een geldbedrag voorhanden heeft gehad, waarvan hij redelijkerwijs moest vermoeden dat het afkomstig was uit een misdrijf. De verdachte werd door het Gerechtshof te 's-Gravenhage veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee maanden voorwaardelijk en een geldboete van € 500,-. De verdachte heeft cassatie ingesteld, waarbij hij twee middelen heeft voorgesteld. Het eerste middel betrof de vraag of uit de gebezigde bewijsmiddelen kon volgen dat het bewezenverklaarde feit te Rotterdam was gepleegd. De Hoge Raad oordeelde dat, hoewel de bewijsmiddelen niet uitsloten dat het feit buiten Rotterdam was gepleegd, de mogelijkheid dat het feit buiten Rotterdam had plaatsgevonden zo onwaarschijnlijk was dat deze buiten beschouwing kon blijven. Het tweede middel richtte zich tegen de motivering van de bewezenverklaring, waarbij de verdachte aanvoerde dat de verklaring die door het Hof als bewijs was gebruikt, niet geloofwaardig was. De Hoge Raad oordeelde dat het Hof de verklaring van de verdachte niet als leugenachtig had aangemerkt, maar als ongeloofwaardig, en dat deze verklaring niet onder de bewijsmiddelen had mogen worden opgenomen. Desondanks leidde dit niet tot cassatie, omdat de overige bewijsmiddelen voldoende waren om de bewezenverklaring te motiveren. De conclusie van de Advocaat-Generaal strekte tot verwerping van het beroep.