Nr. 07/12067
Mr Jörg
Zitting 16 december 2008
1. Het hof te Amsterdam heeft bij arrest van 9 februari 2007(1) verzoeker wegens belediging van een ambtenaar in functie en mishandeling van een ambtenaar in functie, meermalen gepleegd, veroordeeld tot een taakstraf, bestaande uit een werkstraf, voor de duur van 70 uren, subsidiair 35 dagen hechtenis. Voorts heeft het hof de vordering van de benadeelde partij toegewezen en aan verzoeker een betalingsverplichting opgelegd, een en ander zoals in het arrest vermeld.
2. Namens verzoeker heeft mr. K. Canatan, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur twee middelen van cassatie voorgesteld.
3. De middelen lenen zich voor gezamenlijke bespreking aangezien zij beide opkomen tegen de beslissing van het hof om een adjunct-hoofdconducteur van de N.V. Nederlandse Spoorwegen te beschouwen als ambtenaar in de zin van de strafwet.
4. Overeenkomstig de inleidende dagvaarding is ten laste ven verzoeker is onder 1 bewezenverklaard dat:
"hij op 28 juli 2004 te Amsterdam opzettelijk een ambtenaar, te weten (de in uniform geklede) [slachtoffer 1], gedurende en terzake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, in het openbaar heeft beledigd, door in de richting en in het gezicht/gelaat van die [slachtoffer 1] te spugen."
5. Voorts is overeenkomstig de inleidende dagvaarding ten laste van verzoeker onder 2 bewezenverklaard dat:
"hij op 28 juli 2004 te Amsterdam, opzettelijk mishandelend een ambtenaar, te weten de in uniform geklede [slachtoffer 1], gedurende en terzake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, met kracht in zijn gezicht/gelaat heeft geslagen, waardoor voornoemde ambtenaar pijn heeft ondervonden."
6. Tenslotte is overeenkomstig de inleidende dagvaarding ten laste van verzoeker onder 3 bewezenverklaard dat:
"hij op 28 juli 2004 te Amsterdam, opzettelijk mishandelend een ambtenaar, te weten de in uniform geklede [slachtoffer 2], gedurende en terzake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, met kracht in zijn gezicht/gelaat heeft geslagen en tegen zijn benen heeft geschopt/getrapt, waardoor voornoemde ambtenaar pijn heeft ondervonden."
7. Het hof heeft door de raadsman van verzoeker gevoerde verweren onder het hoofd "ter terechtzitting in hoger beroep gevoerde verweren" als volgt samengevat en verworpen:
"De raadsman heeft betoogd dat de slachtoffers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], beiden werkzaam als aspirant-hoofdconducteur bij de NV Nederlandse Spoorwegen (hierna: de NS), geen ambtenaar zijn in de zin van de betrokken bepalingen uit het Wetboek van Strafrecht (artikelen 267/269 en 304), hetgeen - indien juist - gevolgen heeft voor - ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde - de vraag of moet zijn voldaan aan het klachtvereiste en - ten aanzien van het onder 2 en 3 tenlastegelegde - de vraag of de strafverzwarende omstandigheid bewezen kan worden verklaard. De raadsman heeft in dit verband onder meer aangevoerd - kort samengevat en zoals nader uiteengezet in de door hem overgelegde pleitnotities - dat de Hoge Raad in zijn arrest van 30 mei 1995, NJ 1995, 620, weliswaar een uitbreiding aan het begrip 'ambtenaar' heeft gegeven, in die zin dat daaronder tevens dient te worden begrepen "degene die onder toezicht en verantwoording van de overheid is aangesteld in een functie waaraan een openbaar karakter niet kan worden ontzegd teneinde een deel van de taak van de Staat of zijn organen te verrichten", maar dat een conducteur van de NS niet aan genoemd criterium voldoet en derhalve niet als ambtenaar in vorenbedoelde zin kan worden aangemerkt.
Het hof overweegt hieromtrent het volgende.
Het hof stelt vast dat de betrokken aspirant-hoofdconducteuren ten tijde van de feiten in dienst waren bij een privaatrechtelijke rechtspersoon, te weten de NS, en neemt voorts, gelet op hetgeen [slachtoffer 1] hieromtrent in zijn aangifte verklaart, aan dat beiden (nog) niet de hoedanigheid hadden van buitengewoon opsporingsambtenaar. Daaruit vloeit evenwel niet aanstonds voort dat zij geen ambtenaar zijn in de zin van genoemde wetsbepalingen, aangezien dit begrip in het strafrecht een autonome betekenis heeft en - onder omstandigheden - ruim behoort te worden uitgelegd.
Van belang is in dit verband dat de aspirant-hoofdconducteuren - die blijkens hun aangifte in uniform waren gekleed en belast met respectievelijk 'ingangscontrole' (bij de trein) en 'toezichthoudende werkzaamheden' (op het perron) - kennelijk op grond van artikel 87, 3e lid, Wet Personenvervoer 2000, als daartoe door de vervoerder (in casu de NS) aangewezen personen waren belast met toezicht en naleving van het bepaalde bij of krachtens de artikelen 70 tot en met 74 van genoemde wet. Laatstgenoemde artikelen betreffen 'bepalingen voor de reiziger' en zien onder meer op het (wettelijk) verbod zonder geldig vervoersbewijs van het openbaar vervoer gebruik te maken en het (wettelijk) verbod op - kort gezegd - gedragingen die de orde, rust en veiligheid in en rond het openbaar vervoer verstoren. Gelet hierop is het hof van oordeel dat weliswaar niet kan worden gezegd dat eerderbedoelde aspirant-hoofdconducteuren onder (direct) toezicht en verantwoording van de overheid waren aangesteld, maar wel dat hun functie, gegeven de hun wettelijk toebedeelde taak, een zodanig openbaar karakter heeft dat zij om die reden kunnen worden aangemerkt als ambtenaar in eerderbedoelde zin. Het hof merkt daarbij nog op dat het bij bestudering van de wetsgeschiedenis van de Wet Personenvervoer 2000 geen aanwijzingen heeft gevonden die tot een ander oordeel zouden moeten leiden.
Het voorgaande brengt mee dat het verweer in al zijn onderdelen wordt verworpen."
8. Blijkens de toelichtingen klagen de middelen erover dat het hof een onjuiste uitleg heeft gegeven aan het bestanddeel "ambtenaar", nu de aspirant-hoofdconducteuren [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] niet onder toezicht en verantwoording van de overheid waren aangesteld.
9. De tenlastelegging is ten aanzien van feit 1 toegesneden op art. 266 en 267, onder 2º, Sr en ten aanzien van de feiten 2 en 3 op art. 300 en 304, onder 2º, Sr. Daarom moet de in de bewezenverklaarde tenlastelegging voorkomende term "ambtenaar" geacht worden aldaar te zijn gebezigd in dezelfde betekenis als daaraan toekomst in art. 267, onder 2º, Sr en in art. 304, onder 2º, Sr.
10. Art. 267 Sr luidt, voor zover hier van belang:
"De in de voorgaande artikelen van deze titel bepaalde gevangenisstraffen kunnen met een derde worden verhoogd, indien de belediging wordt aangedaan aan:
1º.(...)
2º. een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening;
3º. (...)."
Art. 269 Sr bepaalt dat dit geen klachtdelict is.
11. Art. 304 Sr luidt, voor zover hier van belang:
"De in de artikelen 300-303 bepaalde gevangenisstraffen kunnen met een derde worden verhoogd:
1º. (...)
2°. indien het misdrijf wordt gepleegd tegen een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening;
3°. (...)."
12. De term "ambtenaar" in het Wetboek van Strafrecht duidt niet de ambtenaar als bedoeld in art. 1 Ambtenarenwet(2) aan. Voorts hoeft hij niet te behoren tot de in art. 84 Sr genoemde kring van personen, nu in dat artikel slechts een uitbreiding wordt gegeven door te vermelden wie er - naast de eigenlijke ambtenaren - in ieder geval als zodanig moeten worden aangemerkt. De ambtenaar in het Wetboek van Strafrecht is volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad iemand die door het openbaar gezag is aangesteld tot een openbare betrekking om een deel van de taak van de Staat of zijn organen te verrichten. Deze definitie wordt in rechtspraak van de Hoge Raad ruim en soepel toegepast.(3) Om de te verrichten arbeid te beschouwen als een deel van de taak van de Staat of zijn organen wordt bijvoorbeeld niet geëist dat die taak uit zijn aard alleen door de overheid kan worden verricht. Voldoende is dat deze haar eenmaal aan zich getrokken heeft.(4) De jurisprudentie ten aanzien van het begrip "ambtenaar" laat het volgende beeld zien.
13. In HR 30 januari 1911, W 9149 oordeelt de Hoge Raad dat een brievenbesteller van de posterijen een ambtenaar is, omdat hij door het openbaar gezag is aangesteld tot een openbare betrekking om een deel van de taak van de Staat of zijn organen - in het onderhavige geval het bezorgen van postpakketten - te verrichten.(5)
14. In HR 27 december 1960, NJ 1961, 58 oordeelt de Hoge Raad dat de verdachte als postagent en stationhouder - nu agenten en stationhouders in art. 18, tweede lid, Organisch Besluit P.T.T. 1955 worden aangeduid als ambtenaren - een ambtenaar in de zin van die regeling is en evenzeer een ambtenaar in de zin van art. 366 Sr, aangezien hij is aangesteld door het openbaar gezag om een deel van de taak van de Staat te vervullen.
15. In HR 1 december 1992, NJ 1993, 354 oordeelt de Hoge Raad dat een trambestuurder in dienst van het Gemeentelijk Vervoerbedrijf van de gemeente Amsterdam als ambtenaar in de zin van art. 304, aanhef en onder 2º, Sr kan worden beschouwd. De Hoge Raad overweegt daartoe onder meer dat uit de nota van toelichting bij art. 75 Besluit personenvervoer blijkt dat werknemers van de gemeentelijke (vervoer)bedrijven ambtenaren zijn.
16. In HR 30 mei 1995, NJ 1995, 620, m.nt. 'tH oordeelt de Hoge Raad dat het oordeel van het hof dat de verdachte - als reclasseringsmedewerker - ambtenaar is in de zin van art. 249 Sr, juist is. De Hoge Raad overweegt daartoe dat het begrip ambtenaar in deze bepaling aldus moet worden uitgelegd dat daaronder tevens dient te worden begrepen een reclasseringsmedewerker als de verdachte, als degene die onder toezicht en verantwoording van de overheid is aangesteld in een functie waaraan een openbaar karakter niet kan worden ontzegd ten einde een deel van de taak van de Staat of zijn organen te verrichten. Uit de geschiedenis en de totstandkoming van de toen geldende Reclasseringsregeling 1986 volgt immers dat de overheid met de beoogde formele privatisering van het gehele reclasseringswerk niet haar verantwoordelijkheid voor de reclassering heeft willen prijsgeven, doch aan zich heeft willen houden.
17. In HR 18 mei 2004, NJ 2004, 527 oordeelt de Hoge Raad dat het oordeel van het hof dat een medewerker van het beveiligingsbedrijf van de Technische Universiteit in Delft heeft te gelden als ambtenaar in de zin van art. 139 Sr, geen blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting en evenmin onbegrijpelijk is. De Hoge Raad overweegt daartoe dat de term ambtenaar in deze bepaling aldus moet worden uitgelegd dat daaronder tevens is begrepen degene die onder toezicht en verantwoording van de overheid is aangesteld in een functie waaraan een openbaar karakter niet kan worden ontzegd. De medewerker van het beveiligingsbedrijf is immers aangesteld onder toezicht en verantwoording van de Technische Universiteit Delft, welke instelling rechtspersoonlijkheid bezit naar publiekrecht.
18. In rechtbank Almelo 14 februari 2005, NJ 2005, 174 oordeelt de politierechter dat een controleur van vervoersbewijzen op het perron van een treinstation (werkzaam bij de NV Nederlandse Spoorwegen) gelet op zijn door de wetgever aan hem opgedragen per definitie in het openbaar uit te oefenen taak en bevoegdheden en gelet op het met zijn werk gemoeide algemeen belang, moet worden aangemerkt als ambtenaar in de zin van art. 267 Sr.
19. Het doorzoeken van de Memorie van Toelichting bij de Wet Personenvervoer 2000 (Stb. 2000, 314) heeft op de trefwoorden "ambtenaar", "ambtenaren" en "ambtelijk" slechts als vindplaatsen opgeleverd passages over de gevolgen van een concessieovergang voor de rechtspositie van het personeel (Kamerstukken II, 1998-1999, 26456, nr 3, p. 35) en meer in het bijzonder de gevolgen voor die rechtspositie voor zover de voormalige concessiehouder geen gemeentelijk vervoerbedrijf maar een privaatrechtelijk vervoerbedrijf (zoals bijvoorbeeld de HTM) is (p. 69).
20. Gelet op de hiervoor weergegeven jurisprudentie van de Hoge Raad moet de term "ambtenaar" in art. 267, onder 2º, Sr en in art. 304, onder 2º, Sr aldus worden uitgelegd dat daaronder tevens is begrepen degene die onder toezicht en verantwoording van de overheid is aangesteld in een functie waaraan een openbaar karakter niet kan worden ontzegd.
21. Uit de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen volgt dat het hof ten aanzien van de feiten 1, 2 en 3 het volgende heeft vastgesteld. Verzoeker heeft op het Centraal Station in Amsterdam door middel van de noodknop van de deurbediening een treindeur van buitenaf geopend (bewijsmiddel 1). De als aspirant-hoofdconducteur bij de NV Nederlandse Spoorwegen werkzame [slachtoffer 1] - op dat moment in uniform gekleed en belast met de ingangscontrole op dat station - zag verzoeker de treindeur openen (bewijsmiddel 1). Toen hij tegen verzoeker riep dat dit niet mocht, heeft verzoeker twee keer in zijn richting gespuugd, waarbij hij hem één keer in zijn gezicht heeft geraakt (bewijsmiddelen 1, 4 en 5). Vervolgens heeft verzoeker [slachtoffer 1] met een vuist tegen zijn gezicht geslagen (bewijsmiddelen 1, 4 en 5). Toen de eveneens als aspirant-hoofdconducteur bij de NV Nederlandse Spoorwegen werkzame [slachtoffer 2] - op dat moment in uniform gekleed en belast met toezichthoudende werkzaamheden op het station - zag dat verzoeker [slachtoffer 1] meerdere malen sloeg, is hij met een collega ([betrokkene 1]) naar [slachtoffer 1] gerend om hem te helpen (bewijsmiddel 2). [Slachtoffer 2] en [betrokkene 1] hebben verzoeker vastgepakt, waarna verzoeker [slachtoffer 2] met een vuist tegen zijn kin heeft geslagen en hem tegen zijn bovenbenen en knieën heeft geschopt (bewijsmiddelen 1, 2 en 5).
22. In de hiervoor onder 7 weergegeven overwegingen heeft het hof geoordeeld dat niet kan worden gezegd dat de aspirant-hoofdconducteuren [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] onder toezicht en verantwoording van de overheid waren aangesteld, maar wel dat hun functie, gegeven de hun wettelijk toebedeelde taak, een zodanig openbaar karakter had dat zij om die reden konden worden aangemerkt als ambtenaar. In aanmerking genomen dat de aspirant-hoofdconducteuren [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] werkzaam waren bij een privaatrechtelijke rechtspersoon (N.V. Nederlandse Spoorwegen) en derhalve niet onder toezicht en verantwoording van de overheid waren aangesteld, geeft het oordeel van het hof blijk van een onjuiste rechtsopvatting van het begrip "ambtenaar" als bedoeld in art. 267, onder 2º, Sr en in art. 304, onder 2º, Sr. De omstandigheid dat hun functie gelet op de hun wettelijk toebedeelde taak weliswaar een sterk openbaar karakter had, doet hieraan - anders dan de politierechter in rechtbank Almelo 14 februari 2005, NJ 2005, 174 heeft geoordeeld - niet af. Ik wil in het geheel niet ontkennen dat het openbaar vervoer gediend is met strafbepalingen die de werknemers, welke in dienst zijn van de openbaar vervoerbedrijven een extra bescherming bieden en die ook kunnen worden toegepast ongeacht een door hen ingediende klacht. Aan de andere kant heeft de wetgever de keuze gemaakt voor marktwerking in het openbaar vervoer en daartoe vervoersbedrijven geprivatiseerd. Die privatisering heeft vergaande consequenties. Ook: dat de werknemers bij die vervoerbedrijven geen andere bescherming aan de strafwet ontlenen, dan andere werknemers bij private ondernemingen. Ook daar zijn functies waar men veelvuldig met het publiek in aanraking komt, en waar ontsporingen van consumentenzijde geenszins denkbeeldig zijn. Denk aan het door grote winkelcentra ingehuurde bewakingspersoneel; aan de stewards van voetbalverenigingen bij hun wedstrijden; aan de suppoosten bij culturele manifestaties en musea. Ook kan gedacht worden aan (geüniformeerd) (grond)personeel van de KLM zolang een vliegtuig niet "in vlucht" is.
23. Beide middelen slagen.
24. Ambtshalve gronden waarop Uw Raad de aangevallen beslissing zou moeten vernietigen heb ik niet aangetroffen.
25. Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof te Amsterdam teneinde op het bestaande beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
1 Dit arrest is gepubliceerd in NS 2007, 92.
2 Ingevolge art. 1, eerste lid, Ambtenarenwet is ambtenaar in de zin van die wet degene, die is aangesteld om in openbare dienst werkzaam te zijn.
3 Vgl. Demeersseman, De autonomie van het materiële strafrecht, 1985, p. 478-502 en Noyon-Langemeijer-Remmelink aant. 9 op art. 28-31 Sr, supplement 87.
4 Vgl. HR 2 november 1925, NJ 1925, 1254 (directeur van een gemeentelijke gasfabriek terecht als ambtenaar beschouwd).
5 Vgl. HR 25 oktober 1915, NJ 1915, 1205 (kantoorknechten bij de posterijen zijn ambtenaren); HR 28 februari 1921, NJ 1921, 521 (schrijfster in tijdelijke dienst bij het distributiebureau van de gemeente moet als ambtenaar in de zin van art. 177 Sr worden aangemerkt); HR 7 oktober 1947, NJ 1948, 39 (rechercheur bij de politieke rechercheafdeling terecht aangemerkt als ambtenaar)