6. Het hof heeft een (Promis)uitspraak gedaan, die voor een belangrijk deel gaat over de vrijspraak van de poging tot moord. Ik citeer voornamelijk wat relevant is voor de bewezenverklaarde poging tot doodslag en laat derhalve grote stukken tekst weg:
"De vaststaande feiten voor wat betreft feit 1 Het hof stelt het navolgende vast:
Op 5 maart 2007 vond een gesprek plaats in de woning van de vriendin van verdachte aan de [a-straat 1] te [plaats], tussen verdachte, [slachtoffer 1] en [betrokkene 1], waarbij verdachte aan de ene kant van de salontafel op een eetkamerstoel zat en [slachtoffer 1] en [betrokkene 1] naast elkaar op een bank aan de andere kant. [Betrokkene 1] zat, vanuit de verdachte gezien, links; [slachtoffer 1] zat rechts op de bank in een hoek.
In de loop van het gesprek haalde verdachte een pistool uit zijn jaszak tevoorschijn en richtte dit op [slachtoffer 1]. Het pistool ging vervolgens af en [slachtoffer 1] werd getroffen door een kogel die zijn lichaam aan de bovenzijde van zijn linkeronderarm ter hoogte van zijn elleboog binnendrong en aan de onderzijde van zijn linkeronderarm ter hoogte van zijn pols zijn lichaam verliet.
Nadat eerst [betrokkene 1] en daarna [slachtoffer 1] de woning hadden verlaten, belde verdachte zelf de politie en deelde aan de meldkamer mede dat "hij is overvallen door twee jongens en dat hij heeft geschoten".
(...)
Feit 1 primair
Het hof overweegt als volgt.
Uit de bewijsmiddelen is het hof genoegzaam gebleken dat sprake was van een reeds langer durend conflict tussen verdachte en [slachtoffer 1].
Volgens de verklaring van verdachte was dit conflict opgeflakkerd in verband met een "wiethok" dat door de politie was geruimd en dat eigendom zou zijn van [slachtoffer 1]. Volgens verdachte heeft hij van [slachtoffer 1] daarvan de schuld gekregen, omdat hij dit wiethok zou hebben verraden en moest hij van [slachtoffer 1] de als gevolg daarvan geleden schade aan [slachtoffer 1] betalen.
(...)
Verdachte heeft () verklaard dat hij zich tijdens het gesprek bedreigd voelde door zowel [slachtoffer 1] als [betrokkene 1]. Volgens verdachte deelde [slachtoffer 1] hem mede dat hij tweeënhalve maand had vastgezeten, dat de politie een inval bij hem had gedaan en dat verdachte dit allemaal moest vergoeden. Vervolgens zou [betrokkene 1] verdachte hebben medegedeeld dat hij hem beledigd had door tegen [slachtoffer 1] te vertellen dat hij een ripper was en dat verdachte dus een probleem met hem had.
Volgens verdachte is hij heel bang en tegelijk heel kwaad geworden door deze dreigementen en heeft hij het pistool uit zijn jaszak gepakt om hen bang te maken en duidelijk te maken dat hij ook kon dreigen.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft verdachte daaraan toegevoegd dat hij op het moment dat hij het pistool pakte en hij het op [slachtoffer 1] richtte, [slachtoffer 1] niet onder de indruk was en op de bank bleef zitten en om zijn dreigement kracht bij te zetten heeft verdachte het pistool toen doorgeladen; hij had daarbij zijn vinger aan de trekker. Het doorladen van het pistool ging met enige weerstand gepaard. Daarop is het pistool onverwachts afgegaan en werd, zoals achteraf kan worden vastgesteld, [slachtoffer 1] in zijn onderarm geraakt. Het hof merkt in dat verband op dat het niet makkelijk kunnen doorladen van het pistool steun vindt in de verklaring van verdachte.
(...)
Op grond van al deze feiten en omstandigheden gaat het hof uit van de juistheid van de verklaring van verdachte op dat punt. Deze verklaring sluit voorbedachten rade uit, zodat verdachte wordt vrijgesproken van feit 1 primair.
Feit 1 subsidiair
Zoals reeds hiervoor onder feit 1. primair is overwogen gaat het hof uit van de juistheid van de verklaring van verdachte onder welke omstandigheden het schietincident heeft plaatsgevonden.
Verkort weergegeven houdt de verklaring van verdachte het volgende in: tijdens het gesprek met [slachtoffer 1] en [betrokkene 1] trok hij een pistool om beiden te intimideren en om zijn bedreiging kracht bij te zetten laadde hij, - wetend dat het doorladen van het pistool met enige weerstand gepaard zou gaan en hij dus extra kracht zou moeten zetten - dat pistool door, terwijl hij zijn vinger aan de trekker had en het pistool gericht hield op [slachtoffer 1]. Op het moment van doorladen ging het pistool af en werd [slachtoffer 1] getroffen in linkeronderarm. [Slachtoffer 1] draaide van hem uit gezien op het moment dat het pistool afging naar rechts weg.
In deze feitelijke gang van zaken ligt besloten dat verdachte door deze handelingen bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat het met scherpe patronen geladen pistool zou kunnen afgaan op het moment van doorladen en daardoor de tegenover hem zittende persoon op wie hij het wapen gericht hield, geraakt zouden kunnen worden. Het is, naar het oordeel van het hof slechts aan het naar rechts wegdraaien van die [slachtoffer 1] te danken geweest dat enkel de onderarm van die [slachtoffer 1] is geraakt in plaats van het bovenlichaam."