ECLI:NL:PHR:2009:BH1784

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
24 maart 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07/11181
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Rechters
  • Mr. Vellinga
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van de strafoplegging voor overtredingen van de Wet Personenvervoer 2000

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 24 maart 2009 uitspraak gedaan over de strafoplegging van een verdachte die zich schuldig had gemaakt aan het niet naleven van de Wet Personenvervoer 2000. De verdachte was door het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch veroordeeld tot hechtenis voor de duur van zeven weken voor twee overtredingen, waarbij de straffen voorwaardelijk waren met een proeftijd van twee jaar. De zaak kwam bij de Hoge Raad na een cassatieverzoek van de verdachte, vertegenwoordigd door advocaat mr. J.C. Oudijk. De verdachte had op 15 december 2004 en 4 januari 2005 gebruik gemaakt van het openbaar vervoer zonder geldig vervoerbewijs, wat leidde tot de veroordeling.

De Hoge Raad herhaalde relevante overwegingen uit een eerdere uitspraak en oordeelde dat de strafoplegging in deze zaak onbegrijpelijk was. De Hoge Raad besloot om, om doelmatigheidsredenen, zelf in de zaak te voorzien. De conclusie van de Advocaat-Generaal was dat het Hof onvoldoende had gemotiveerd waarom de opgelegde straf passend was, vooral omdat het Hof ten onrechte had aangenomen dat de verdachte vier ad informandum gevoegde feiten had erkend, terwijl dit niet uit de processen-verbaal bleek.

De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak ten aanzien van de strafoplegging en verwees de zaak terug naar het Hof voor een nieuwe behandeling. Dit arrest benadrukt het belang van een zorgvuldige motivering van straffen en de noodzaak om te baseren op feitelijke erkenningen van de verdachte.

Conclusie

Nr. 07/11181
Mr. Vellinga
Zitting: 27 januari 2009 (bij vervroeging)
Conclusie inzake:
[Verdachte]
1. Verdachte is door het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch wegens 1 en 2, telkens "Niet naleven van het bepaalde bij artikel 70, eerste lid, van de Wet personenvervoer 2000" veroordeeld, ten aanzien van het onder 1 bewezenverklaarde, tot hechtenis voor de duur van zeven weken en, ten aanzien van het onder 2 bewezenverklaarde, tot hechtenis voor de duur van zeven weken, voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar.
2. Namens de verdachte heeft mr. J.C. Oudijk, advocaat te Venlo, één middel van cassatie voorgesteld.
3. Het middel bevat de klacht dat het Hof de opgelegde straf onvoldoende heeft gemotiveerd doordat het Hof er vanuit is gegaan dat de verdachte vier ad informandum gevoegde feiten heeft bekend, hetgeen evenwel niet is af te leiden uit de processen-verbaal van politie waarop het Hof dat oordeel baseert.
4. Ten aanzien van verdachte is bewezen verklaard dat:
"1.
hij op 15 december 2004 op het traject, gelegen tussen de stations Utrecht Centraal en Duivendrecht, gebruik heeft gemaakt van het openbaar vervoer, te weten een trein van de N.V. Nederlandse Spoorwegen, zonder een hiervoor geldig vervoerbewijs.
2.
hij op 4 januari 2005 op het traject, gelegen tussen de stations 's-Hertogenbosch en Eindhoven, gebruik heeft gemaakt van het openbaar vervoer, te weten een trein van de N.V. Nederlandse Spoorwegen, zonder een hiervoor geldig vervoerbewijs."
5. De bestreden uitspraak houdt voorts, voor zover hier van belang, het volgende in:
"7. Opgelegde straffen en vermelding van de bijzondere redenen die de straffen hebben bepaald.
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Naar het oordeel van het hof kan niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf welke onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te vermelden duur met zich brengt.
Daarbij is rekening gehouden met de omstandigheid dat de verdachte reeds eerder terzake soortgelijke strafbare feiten is veroordeeld.
Bij de straftoemeting heeft het hof ten bezware van de verdachte er rekening mede gehouden dat de verdachte, blijkens de processen-verbaal van de Nederlandse Spoorwegen, heeft erkend zich schuldig te hebben gemaakt aan de strafbare feiten, ad informandum vermeld op de aan de inleidende dagvaarding gehechte lijst, voor welke feiten de verdachte niet afzonderlijk is of zal worden vervolgd."(1)
6. Aan de inleidende dagvaarding is gehecht een "Overzichtlijst overtredingen", met daarop de personalia van de verdachte en onder het kopje "Artikel 30/70 Wet Personenvervoer" éénendertig overtredingen. Op deze lijst staan onder meer vermeld treinreizen, kennelijk zonder kaartje, op 5 januari 2005 van Eindhoven naar Utrecht Centraal (UvB nummer S760913), op 15 februari 2005 van Hilversum naar Eindhoven (UvB nummer S729675), op 6 april 2005 van Utrecht Centraal naar Hilversum (UvB nummer U048402) en op 20 april 2005 van 's-Hertogenbosch-Eindhoven (UvB nummer U095189).
7. Tussen de aan de Hoge Raad gezonden stukken bevindt zich een pakket met "31 processen-verbaal t.z.v. overtreding van artikel 30/70 Wet Personenvervoer" betreffende de verdachte. De processen-verbaal betreffende de hiervoor onder 5 genoemde overtredingen houden allen in:
"Nadat ik de verdachte had meegedeeld, dat hij niet tot antwoorden verplicht was, verklaarde hij: geen verklaring"
8. Klaarblijkelijk heeft het Hof op grond van deze processen-verbaal geoordeeld dat de verdachte ook de desbetreffende ad informandum gevoegde feiten heeft erkend.(2) Dat komt mij niet begrijpelijk voor, aangezien die processen-verbaal niet inhouden dat de verdachte heeft erkend zonder geldig vervoersbewijs van de trein gebruik te hebben gemaakt.
9. Het middel slaagt.
10. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen waarop het bestreden arrest zou dienen te worden vernietigd.
11. Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest ten aanzien van de strafoplegging en terugwijzing naar het Hof dan wel verwijzing naar een aangrenzend Hof teneinde op het bestaande hoger beroep in zoverre opnieuw te worden berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
1 De zaak is in beide feitelijke instanties bij verstek behandeld.
2 Het aannemen van een bekentenis op grond van processen-verbaal van politie was het Hof op zich toegestaan, vgl. HR 30 september 2008, LJN BE9803.