ECLI:NL:PHR:2009:BH1784
Parket bij de Hoge Raad
- Mr. Vellinga
- Rechtspraak.nl
Herziening van de strafoplegging voor overtredingen van de Wet Personenvervoer 2000
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 24 maart 2009 uitspraak gedaan over de strafoplegging van een verdachte die zich schuldig had gemaakt aan het niet naleven van de Wet Personenvervoer 2000. De verdachte was door het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch veroordeeld tot hechtenis voor de duur van zeven weken voor twee overtredingen, waarbij de straffen voorwaardelijk waren met een proeftijd van twee jaar. De zaak kwam bij de Hoge Raad na een cassatieverzoek van de verdachte, vertegenwoordigd door advocaat mr. J.C. Oudijk. De verdachte had op 15 december 2004 en 4 januari 2005 gebruik gemaakt van het openbaar vervoer zonder geldig vervoerbewijs, wat leidde tot de veroordeling.
De Hoge Raad herhaalde relevante overwegingen uit een eerdere uitspraak en oordeelde dat de strafoplegging in deze zaak onbegrijpelijk was. De Hoge Raad besloot om, om doelmatigheidsredenen, zelf in de zaak te voorzien. De conclusie van de Advocaat-Generaal was dat het Hof onvoldoende had gemotiveerd waarom de opgelegde straf passend was, vooral omdat het Hof ten onrechte had aangenomen dat de verdachte vier ad informandum gevoegde feiten had erkend, terwijl dit niet uit de processen-verbaal bleek.
De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak ten aanzien van de strafoplegging en verwees de zaak terug naar het Hof voor een nieuwe behandeling. Dit arrest benadrukt het belang van een zorgvuldige motivering van straffen en de noodzaak om te baseren op feitelijke erkenningen van de verdachte.