ECLI:NL:PHR:2009:BH2429

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
10 februari 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08/02645 H
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Rechters
  • M. Knigge
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van een strafzaak wegens persoonsverwisseling en de eisen voor bewijsvoering

In deze zaak gaat het om een herzieningsaanvraag van een aanvrager die eerder door de Politierechter in de Rechtbank te Arnhem is veroordeeld voor het medeplegen van het in bezit hebben van een valse waardekaart. De aanvrager is op 7 juli 2006 veroordeeld tot een werkstraf van 80 uur, subsidiair 40 dagen hechtenis. In hoger beroep werd de aanvrager niet-ontvankelijk verklaard. De huidige herzieningsaanvraag is ingediend door mr. A. Kiliç-Sahin en steunt op de stelling dat er sprake is van een persoonsverwisseling. De aanvrager beweert dat de persoon die destijds is aangehouden zich voor hem heeft uitgegeven. De aanvrager heeft eerder een aanvraag tot herziening ingediend, die op 5 februari 2008 niet-ontvankelijk werd verklaard wegens het ontbreken van bewijsstukken.

De Hoge Raad oordeelt dat de aanvrager niet voldoende bewijs heeft geleverd om zijn beweringen te onderbouwen. De enkele vermelding van een getuige die bereid is te verklaren, wordt niet beschouwd als een opgave van bewijsmiddelen volgens artikel 459 van het Wetboek van Strafvordering. De aanvrager heeft geen schriftelijke verklaring van de getuige overgelegd en heeft ook geen bewijsstukken aangeleverd die zijn beweringen ondersteunen. De Hoge Raad benadrukt dat het noodzakelijk is dat de aanvrager bewijsstukken overlegt om een ernstig vermoeden te wekken dat de eerdere rechter tot een andere uitspraak zou zijn gekomen als hij op de hoogte was geweest van de nieuwe informatie.

De conclusie van de Advocaat-Generaal is dat de aanvraag niet-ontvankelijk moet worden verklaard, omdat de aanvrager niet voldoet aan de eisen die gesteld worden aan een herzieningsaanvraag. De aanvrager heeft niet aangetoond dat er nieuwe feiten of omstandigheden zijn die een herziening rechtvaardigen, en de Hoge Raad kan op basis van de huidige aanvraag geen ernstig vermoeden vaststellen dat er sprake is van een persoonsverwisseling.

Conclusie

Nr. 08/02645 H
Zitting: 16 december 2008
Mr. Knigge
Conclusie inzake:
[Aanvrager]
1. Aanvrager van herziening is bij vonnis van de Politierechter in de Rechtbank te Arnhem van 7 juli 2006 wegens 1. "medeplegen van in het bezit zijn van een waardekaart bedoeld voor het verrichten van betalingen langs geautomatiseerde weg, waarvan hij weet dat het vals is" en 2. "in het bezit zijn van een waardekaart bedoeld voor het verrichten van betalingen langs geautomatiseerde weg, waarvan hij weet dat het vals is" veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 80 uur, subsidiair 40 dagen hechtenis met aftrek overeenkomstig art. 27 Sr. In hoger beroep is aanvrager door het Hof te Arnhem vervolgens niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep.
2. De herzieningsaanvrage is namens aanvrager ingediend door mr. A. Kiliç-Sahin, advocaat te Lent.
3. De aanvrage steunt op de stelling dat er sprake is van een persoonsverwisseling. De destijds aangehouden persoon zou zich voor aanvrager hebben uitgegeven. Anders dan in veel persoonsverwisselingszaken het geval is, werd de aangehouden persoon zonder dagvaarding heengezonden. De aanvrager ontving de dagvaarding vóór de zitting, maar liet desondanks verstek gaan. Of hem dat valt aan te rekenen, kan hier blijven rusten.
4. Aanvrager heeft al eerder een aanvraag tot herziening ingediend. Deze aanvraag is door de Hoge Raad op 5 februari 2008 niet-ontvankelijk verklaard wegens het ontbreken van een opgave van bewijsmiddelen.
5. De huidige aanvraag is, op één alinea na, identiek aan de vorige aanvraag. In deze alinea wordt aangevoerd dat aanvrager de identiteit van de persoon die zich voor hem heeft uitgegeven heeft achterhaald, onder vermelding van diens naam, geboortedatum en adres. De betreffende persoon heeft tegenover aanvrager bekend dat hij de aangehouden persoon ter zake van de feiten, waarvoor aanvrager veroordeeld is, is en dat hij valselijk gebruik heeft gemaakt van de gegevens van aanvrager. De betreffende persoon zou ook nog bereid zijn om tegenover de politie een bekentenis af te leggen.
6. Ik meen dat nog steeds geen sprake is van een aanvrage die een opgave van bewijsmiddelen bevat. Het voorschrift van art. 459 Sv dat de aanvrage een opgave van bewijsmiddelen dient te bevatten, beoogt te bewerkstelligen dat de Hoge Raad zich aan de hand van de opgegeven bewijsmiddelen een oordeel kan vormen over de vraag of de beweringen van de aanvrager juist zijn en of die beweringen het in art. 457 Sv bedoelde ernstige vermoeden wekken. Dat vereist als regel de overlegging van bewijsstukken waaruit het beweerde kan blijken. Het enkele noemen van de naam van een getuige die bereid is het gestelde te bevestigen, is niet het opgeven van een bewijsmiddel, maar een bewering van de aanvrager die niet door enig bewijsmiddel wordt ondersteund.
7. Ik heb mij afgevraagd of het op mijn weg ligt om het gebrek in de aanvrage te herstellen door ambtshalve een onderzoek te doen instellen. Gezien het presenteerblaadje waarop de persoonsgegevens van de persoon die volgens aangever de werkelijke dader is, worden aangereikt, lijkt daarvoor iets te zeggen. Ik heb echter om twee redenen gemeend daarvan te moeten afzien.
8. De eerste reden is van procedurele aard. Niet aangevoerd is dat en waarom de aanvrager, die van rechtsbijstand is voorzien, niet in staat is zelf ook maar het begin van enig bewijs aan te dragen. Gelet op de beweerdelijke bereidheid van de genoemde [betrokkene 1] om te verklaren, valt niet direct in te zien waarom het voor aanvrager niet mogelijk zou zijn om een schriftelijke en ondertekende verklaring van die persoon over te leggen waarin deze een en ander bevestigt.
9. In dit verband merk ik op dat aanvrager ook nalaat om ook maar een begin van onderbouwing te geven voor zijn bewering dat de foto in het dossier van de aangehouden persoon geen enkele gelijkenis vertoont met aangever. De moeite om een foto van aanvrager over te leggen, wordt niet genomen. Nu zou gezegd kunnen worden dat dit ook niet nodig was aangezien zich reeds een foto van aanvrager in het dossier bevindt. Enig speurwerk wees uit dat een kopie van het paspoort van aanvrager met daarop zijn pasfoto gehecht is aan de akte van uitreiking van het vonnis van de Politierechter (die met die akte niet bekend kan zijn geweest). Van een bewijsmiddel dat door aanvrager is "opgegeven", kan evenwel moeilijk worden gesproken.(1) Een dergelijke opgave zou (speur)werk hebben bespaard.
10. Ik voeg daaraan toe dat de foto van de bewakingscamera dermate duister is, dat een vergelijking van beide foto's geen uitsluitsel kan geven over de vraag of het hier dezelfde persoon betreft. Ook in die zin is sprake van een bewering zonder bewijs. Het had meer voor de hand gelegen dat aanvrager zich tot de politie had gewend met het verzoek om - samen met een opsporingsambtenaar - de videobeelden te bekijken die op 8 juli 2005 (feit 1) zijn gemaakt. Die beelden brachten de dader zo duidelijk in beeld, dat de aangehouden persoon na het bekijken daarvan tot de conclusie kwam dat ontkennen niet langer zin had. Waarom deze mogelijkheid niet is beproefd, wordt in de aanvrage niet opgehelderd.
11. De tweede reden is van meer inhoudelijke aard. In de herzieningsaanvraag stelt aanvrager de getuige die zegt een kind te hebben van de aangehouden persoon, niet te kennen. Het kan niet anders of hiermee wordt verwezen naar de verklaring van [betrokkene 2], naar eigen zeggen de ex-partner van aanvrager. Zij is op 12 januari 2006 telefonisch gehoord door verbalisant [verbalisant 1] omtrent de mogelijke verblijfplaats van verdachte [aanvrager]. Het proces-verbaal van dit verhoor houdt het volgende in:
"Door mij
[verbalisant 1]
brigadier van politie
Wordt het volgende verklaard;
Op 12 januari 2006 nam ik telefonisch middels telefoonnummer [001] contact op met [betrokkene 2] geboren op [geboortedatum] 1964 te [geboorteplaats] en wonende op adres [a-straat 1], [0000 AA] [plaats]. Zij deelde mij mede dat (zij) sinds kort geen relatie meer heeft met verdachte [aanvrager]. Zij niet weet waar hij momenteel verblijft. Zij met [aanvrager] een relatie heeft gehad. [Aanvrager] samen met haar en haar zoontje op dit adres heeft gewoond. Zij niet kan zeggen met wie [aanvrager] contacten heeft. Zij de naam [betrokkene 3] niet kent.
Door mij, verbalisant [verbalisant 1], is het tot aan het opmaken van het dossier niet gelukt om met verdachte [aanvrager] in contact te komen."
12. Opvallend is dat het adres [a-straat 1] te [plaats] van [betrokkene 2], het woonadres is dat de aangehouden persoon, die zei [aanvrager] te zijn en die zich van diens personalia bediende, opgaf. Blijkens zich in het dossier bevindende GBA-overzichten van 31 mei 2006 (gehecht aan de inleidende dagvaarding), 17 april 2007 (gehecht aan de oproeping van aanvrager in hoger beroep) en 1 mei 2007 (los in het dossier), is dit adres tevens het adres waarop aanvrager van 2 juni 2004 tot 19 januari 2006 ingeschreven stond. Na ruim anderhalf jaar op hetzefde adres te hebben staan ingeschreven, is het toch opmerkelijk dat aanvrager stelt de getuige niet te kennen, terwijl diezelfde getuige stelt met aanvrager op dat adres een relatie te hebben gehad. Voor zover aanvrager overigens in de aanvraag voorts aanvoert geen kind te hebben van de hem onbekende getuige merk ik op dat de getuige verklaart dat [aanvrager] samen met haar en haar zoontje op dat adres heeft gewoond, zij spreekt niet over een kind van hem.
13. Daar komt bij dat het genoemde telefoonnummer van [betrokkene 2] [001], blijkens politieproces-verbaal PL0830/06-000313, dossierpagina13, tevens het telefoonnummer is dat als telefoonnummer van de aangehouden persoon, die zei [aanvrager] te zijn, in het onderzoek is betrokken. Uit opgevraagde printgegevens van de periode van 29 juni 2005 tot en met 19 juli 2005 van de nummers [002] en [003], mobiele nummers van de onbekende medeverdachte [betrokkene 3] (die later [betrokkene 3] bleek te zijn,) blijkt dat nummer [001] in die periode 14 keer nummer [003] belt, dat nummer [003] tien keer nummer [001] belt, en dat nummer [002] in die periode twee keer nummer [001] belt.
14. Een en ander wijst er sterk op dat de medeverdachte van de aangehouden persoon in de pleegperiode veelvuldig telefonisch contact heeft gehad met iemand die verbleef op het toenmalige woonadres van aanvrager. Het komt mij daarbij niet aannemelijk voor dat [betrokkene 1] op hetzelfde adres als aanvrager woonde. Al was het maar omdat aanvrager dat dan wel zou hebben aangevoerd.
15. Bezien in het licht van de gegevens uit het dossier doet de aanvrage dus niet het ernstig vermoeden rijzen dat er inderdaad een persoonsverwisseling heeft plaatsgevonden.
16. Ik concludeer dat de Hoge Raad de aanvrage niet-ontvankelijk zal verklaren.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
1 Bovendien is de aanvrage op dit punt niet nieuw ten opzichte van de vorige.