ECLI:NL:PHR:2009:BH5188

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
21 april 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07/10649
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Rechters
  • Mr. Bleichrodt
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van de uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden inzake strafoplegging en schadevergoeding

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 21 april 2009 uitspraak gedaan over een vordering van de benadeelde partij en de strafoplegging in een strafzaak die eerder door het Gerechtshof te Leeuwarden was behandeld. De verdachte was op 5 april 2005 door het Gerechtshof te Leeuwarden veroordeeld tot een gevangenisstraf van dertig maanden voor diefstal met braak. Tegen deze uitspraak werd cassatie ingesteld, waarop de Hoge Raad op 4 juli 2006 de middelen van cassatie verwierp, maar de uitspraak vernietigde voor zover deze geen beslissing bevatte over de vordering van de benadeelde partij en de strafoplegging. De zaak werd terugverwezen naar het Gerechtshof te Leeuwarden voor herbehandeling.

Na terugwijzing heeft het Gerechtshof op 3 april 2007 de vordering van de benadeelde partij toegewezen tot een bedrag van € 5.955,08, maar heeft het geen nieuwe beslissing genomen over de strafoplegging. De raadsman van de verdachte heeft in cassatie aangevoerd dat het Hof in strijd met de eerdere uitspraak van de Hoge Raad heeft gehandeld door geen beslissing te nemen over de straf. De Hoge Raad oordeelt dat het Gerechtshof de strafoplegging had moeten heroverwegen, aangezien de eerdere vernietiging van de uitspraak ook betrekking had op de straf.

De Hoge Raad vernietigt de uitspraak van het Gerechtshof voor zover deze geen beslissing bevatte over de strafoplegging en verwijst de zaak terug naar het Gerechtshof, zodat deze opnieuw kan worden behandeld. De Hoge Raad benadrukt dat de rechter gebonden is aan de beslissingen die door de Hoge Raad zijn gegeven en dat de strafoplegging in deze zaak opnieuw moet worden vastgesteld, rekening houdend met alle relevante factoren, inclusief de vordering van de benadeelde partij.

Conclusie

Nr. S 07/10649
Mr. Bleichrodt
Zitting 3 maart 2009 (bij vervroeging)
Conclusie inzake:
[Verdachte]
1. Het Gerechtshof te Leeuwarden heeft - na terugwijzing van de zaak door de Hoge Raad bij arrest van 4 juli 2006 - bij arrest van 3 april 2007 de vordering van de benadeelde partij toegewezen tot een bedrag van € 5.955,08, alsmede aan de verdachte een betalingsverplichting opgelegd, een en ander zoals in het arrest vermeld.
2. Namens de verdachte is beroep in cassatie ingesteld. Mr. P.H.L.M. Souren, advocaat te Amsterdam, heeft een schriftuur ingezonden, houdende een middel van cassatie.
3.1 Het middel klaagt over schending van artikel 440 Sv, doordat het Hof in strijd met het eerdere op 4 juli 2006 door de Hoge Raad gewezen arrest - waarin hij het arrest van het Gerechtshof te Leeuwarden van 5 april 2005 heeft vernietigd voor zover daarin geen beslissing was opgenomen over de vordering van de benadeelde partij alsmede voor wat de strafoplegging betreft - heeft nagelaten een nieuwe beslissing te geven over de strafoplegging.
3.2 De aan de Hoge Raad toegezonden stukken van het geding houden het volgende in.
(i) De verdachte is op 5 april 2005 door het Gerechtshof te Leeuwarden ter zake van - kort gezegd - diefstal met braak veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van dertig maanden, tegen welk arrest namens verdachte cassatie is ingesteld.
(ii) De Hoge Raad heeft bij arrest van 4 juli 2006 (LJN: AW 2536) de namens verdachte ingediende middelen van cassatie verworpen. Voorts houdt dit arrest, voor zover hier relevant, in:
'4. Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak
4.1. De aan de Hoge Raad gezonden stukken van het geding houden in dat [benadeelde partij 1], gevestigd te [plaats], zich in eerste aanleg als benadeelde partij in het onderhavige strafproces heeft gevoegd en dat haar vordering tot schadevergoeding door de Rechtbank bij vonnis van 22 januari 2004 is toegewezen tot een bedrag van € 5.955,08.
4.2. Ingevolge art. 421, tweede lid, Sv duurt de voeging die in eerste aanleg heeft plaatsgehad, van rechtswege voort in hoger beroep voorzover de gevorderde schadevergoeding is toegewezen.
4.3. De bestreden uitspraak, houdt in strijd met de art. 335 en 361, vierde lid, in verbinding met art. 415 Sv, niet een met redenen omklede beslissing in over de vordering van de benadeelde partij. De Hoge Raad zal de uitspraak in zoverre en voor wat de strafoplegging betreft vernietigen.
(..)
6. Beslissing
De Hoge Raad:
Vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend voorzover daarin niet een beslissing is opgenomen over de vordering van de benadeelde partij alsmede voor wat de strafoplegging betreft;
Wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te Leeuwarden, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan;
Verwerpt het beroep voor het overige.'
(iii) Het Gerechtshof te Leeuwarden heeft in zijn arrest na terugwijzing van 3 april 2007 - naar aanleiding van een door de raadsman van verdachte voorgedragen strafmaatverweer - als volgt overwogen en beslist:
'De beslissing na terugwijzing
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting van 20 maart 2007 aangevoerd dat ingevolge het arrest van de Hoge Raad door het hof niet alleen dient te worden beslist op de vordering van de benadeelde partij, maar ook ten aanzien van de strafsoort en/of strafmaat.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat het hof thans alleen dient te beslissen op de vordering van de benadeelde partij.
Het hof heeft de advocaat-generaal vervolgens verzocht te requireren in de door de raadsman bedoelde zin en heeft te kennen gegeven dat bij arrest zal worden beslist over de reikwijdte van het arrest van de Hoge Raad.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof de verdachte veroordeelt tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden, met aftrek van voorarrest, en dat met betrekking tot de in beslag genomen goederen wordt beslist zoals in eerste aanleg door de rechtbank Groningen is gedaan.
Voorts heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof de vordering van de benadeelde partij van 5.955,08 euro toewijst, dat de verdachte hoofdelijk wordt veroordeeld tot betaling van dat bedrag en dat de schadevergoedingsmaatregel wordt
opgelegd, subsidiair 100 dagen vervangende hechtenis.
Het hof verstaat het arrest van de Hoge Raad anders dan de raadsman. Gelet op de inhoud van dat arrest kan met de daarin vervatte - beperkte - vernietiging van het arrest van het hof van 5 april 2005, namelijk uitsluitend voor zover daarin niet een beslissing is opgenomen over de vordering van de benadeelde partij alsmede voor wat de strafoplegging betreft, met laatstgenoemde uitdrukking niet anders zijn bedoeld dan dat de Hoge Raad het hof de mogelijkheid heeft willen bieden om in voorkomend geval de schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te kunnen leggen.
Het hof komt tot deze interpretatie nu de door de raadsman bij cassatieschriftuur van 3 november 2005 ingediende middelen zich uitsluitend richten tegen een gebezigd bewijsmiddel en de bewezenverklaring van feit 1 primair.
In genoemd arrest heeft de Hoge Raad echter beslist dat de middelen niet tot cassatie kunnen leiden. Gelet hierop is het hof van oordeel, nu de bewezenverklaring niet is vernietigd en de opgelegde gevangenisstraf uitsluitend ziet op het bewezen verklaarde feit onder 1 primair, dat het hof niet toe kan komen aan een beoordeling van de door het hof bij arrest van 5 april 2005 opgelegde gevangenisstraf.
Het hof zal het arrest van de Hoge Raad aldus lezen en uitsluitend een beslissing nemen op de vordering van de benadeelde partij.'
(iv) 's Hofs arrest van 3 april 2007 houdt de volgende uitspraak in:
'Het Hof
Recht doende op het hoger beroep:
wijst toe de vordering van de benadeelde partij, [benadeelde partij 1], van vijfduizend negenhonderdviifenviiftig euro en acht cent;
met dien verstande, dat indien de mededader van de veroordeelde dit bedrag of een gedeelte daarvan heeft betaald, de veroordeelde in zoverre is of zal zijn bevrijd;
veroordeelt de verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt - tot aan deze uitspraak begroot op nihil - en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte tevens de verplichting op tot betaling aan de Staat van vijfduizend negenhonderdviifenviiftig euro en acht cent ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 1];
beveelt dat vervangende hechtenis voor de duur van negenenvijftig dagen zal worden toegepast, indien noch volledige betaling, noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt;
met dien verstande, dat indien de mededader van de veroordeelde dit bedrag of een gedeelte daarvan heeft betaald, de veroordeelde in zoverre is of zal zijn bevrijd;
bepaalt dat indien de veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat van bovenvermeld bedrag, de verplichting om te voldoen aan de vordering van de benadeelde partij komt te vervallen, alsmede dat, indien de veroordeelde aan de vordering van de benadeelde partij heeft voldaan, de verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.'
3.3 Voorop moet worden gesteld dat de rechter naar wie de Hoge Raad na (partiële) vernietiging van een uitspraak de zaak heeft verwezen of teruggewezen, gebonden is aan de door de Hoge Raad gegegeven beslissing.(1) In het onderhavige geval heeft de Hoge Raad in zijn op 4 juli 2006 gewezen arrest de indertijd bestreden uitspraak vernietigd, maar uitsluitend voor zover daarin niet een beslissing was opgenomen over de vordering van de benadeelde partij alsmede voor wat betreft de strafoplegging, met terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof te Leeuwarden, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan. Anders dan het Hof in het thans bestreden arrest heeft overwogen, kan uit genoemde beslissing van de Hoge Raad niet worden afgeleid dat het Hof uitsluitend een beslissing diende te nemen op de vordering van de benadeelde partij en het (eventueel) opleggen van een schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in 36f Sr. Het arrest van de Hoge Raad kan niet anders worden begrepen dan dat het Hof had te beslissen over de vordering van de benadeelde partij en de strafoplegging.(2)
3.4 Nu het Hof bij het bestreden arrest niet de straf ter zake het ten laste van verdachte bewezenverklaarde feit heeft bepaald, heeft het Hof in strijd gehandeld met de door de Hoge Raad gegeven beslissing, waarbij de zaak naar het Hof is teruggewezen. Dat brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven voor zover daarin een beslissing met betrekking tot de strafoplegging ontbreekt.(3)
3.5 Het middel is terecht voorgesteld.
4. Ik heb geen gronden aangetroffen die tot ambtshalve vernietiging van de bestreden uitspraak zouden behoren te leiden.
5. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak, doch uitsluitend voor zover daarin een beslissing met betrekking tot de strafoplegging ontbreekt, en tot verwijzing of terugwijzing van de zaak, opdat de zaak voor wat betreft de strafoplegging op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
1 Vgl. HR 27 februari 1996, NJ 1996, 478.
2 De Hoge Raad zal in zaken als de onderhavige in de regel de bestreden uitspraak voor wat betreft de (gehele) strafoplegging vernietigen, om op die manier de rechter naar wie de zaak wordt verwezen of teruggewezen de vrijheid te geven om bij het bepalen van de straf rekening te houden met alle dan van belang zijnde factoren. Bijvoorbeeld het (alsnog) toewijzen van een vordering van de benadeelde partij of het opleggen van een schadevergoedingsmaatregel voor een aanzienlijk bedrag kan een van die factoren zijn.
3 Op de toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, waartegen de raadsman in cassatie ook niet opkomt, is niets aan te merken.