ECLI:NL:PHR:2009:BI0738

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
14 april 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08/04511 H
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Rechters
  • Mr. Jörg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van een arrest inzake onverzekerd rijden met een motorvoertuig

In deze zaak gaat het om een aanvraag tot herziening van een arrest van het hof te 's-Gravenhage, waarbij de aanvrager, [aanvrager], was veroordeeld voor onverzekerd rijden op 15 mei 2004 met een auto met het kenteken [AA-00-BB]. De veroordeling was onherroepelijk geworden na de verwerping van een cassatieberoep door de Hoge Raad op 3 april 2007. De aanvrager heeft nu nieuwe bewijsstukken overgelegd die zouden aantonen dat er op de datum van het bewezenverklaarde feit wel degelijk een verzekering voor het voertuig was afgesloten, in strijd met de eerdere uitspraak van het hof.

De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad, Mr. Jörg, heeft in zijn conclusie aangegeven dat de aanvrager in de cassatieprocedure dezelfde bewijsstukken heeft overgelegd als in de herzieningsprocedure, wat niet correct is. Hij stelt dat het beter was geweest als de aanvrager had berust in het arrest van het hof en pas na het onherroepelijk worden daarvan de herzieningsprocedure had gestart. De conclusie van de A-G is dat de nieuwe stukken, waaronder een verzekeringsverklaring, steun bieden aan de stelling dat er op de bewuste datum een verzekering was afgesloten.

De A-G uit zijn bezorgdheid over de betrouwbaarheid van het centraal register en wijst erop dat de Hoge Raad te vaak herzieningsverzoeken op dit punt gegrond moet verklaren. Hij pleit ervoor dat de betrokken partijen hun procedures heroverwegen om de werklast van de Hoge Raad te verlichten. De conclusie van de A-G is dat de Hoge Raad de aanvraag gegrond moet verklaren en de zaak moet verwijzen naar het gerechtshof in de woonplaats van de aanvrager voor een nieuwe behandeling.

Conclusie

Nr. 08/04511 H
Mr Jörg
Zitting 17 februari 2009
Conclusie inzake:
[Aanvrager]
1. Namens [aanvrager] heeft mr. M.G. Cantarella, advocaat te 's-Gravenhage, een aanvraag tot herziening van een arrest van het hof te 's-Gravenhage van 28 maart 2006 ingediend, waarbij aanvrager wegens onverzekerd rijden is veroordeeld. Dit arrest is onherroepelijk geworden door de verwerping door de Hoge Raad van het daartegen ingestelde cassatieberoep bij arrest van 3 april 2007, nr. 01070/06. Het arrest waarvan herziening wordt gevraagd houdt in dat het bewezenverklaarde feit op 15 mei 2004 te 's-Gravenhage is gepleegd met een auto met het kenteken [AA-00-BB].
2. Voorop gaat de opmerking dat van de zijde van verzoeker verkeerd is geprocedeerd. In de cassatieprocedure heeft hij dezelfde, navolgende, bescheiden omtrent het bewezenverklaarde aan Uw Raad overgelegd, als hij thans doet in de herzieningsprocedure. Dat de Hoge Raad als cassatierechter daarvan geen kennis kon nemen was bij voorbaat evident. Het ware beter geweest indien verzoeker in 's hofs arrest had berust en na het onherroepelijk worden ervan de herzieningsprocedure had gestart.
3. De aanvraag berust op de stelling dat destijds voor het desbetreffende voertuig wel een verzekering als bedoeld in art. 30, vierde lid, van de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen van kracht was.
4. Als bewijsmiddelen als bedoeld in art. 459 Sv zijn aan de aanvraag gehecht:
- een kopie van een brief van [A] B.V., gevolmachtigd agent van N.V. [B], van 18 mei 2006, die inhoudt:
"Geachte [aanvrager],
Ter voldoening aan het gestelde in artikel 34, lid 2, van de Wet Aansprakelijkheidsverzekering Motorrijtuigen (WAM) verklaart
N.V. [B] (...)
hierbij dat op 15 mei 2004 (...) voor het motorvoertuig voorzien van het kenteken [AA-00-BB] een verzekering van kracht was welke aan de op die datum door of krachtens de WAM gestelde eisen voldeed, afgesloten onder polisnummer [002] en dat het CRWAM, voor zover noodzakelijk, is aangevuld danwel gecorrigeerd.(...)";
- een kopie van een Internationaal Motorrijtuigenverzekeringsbewijs (zgn. Groene Kaart), afgegeven door [A] B.V., gevolmachtigde van N.V. [B], geldig van 28 oktober 2003 tot en met 19 september 2004, dat als kenteken vermeldt [AA-00-BB], als naam van de verzekerde [aanvrager] en als polisnummer [002];
- een kopie van een op naam van de aanvrager gestelde Afrekening Girorekening, waarop staat vermeld dat van de desbetreffende rekening op 26 september 2003 een bedrag van € 697 is overgemaakt aan [A] B.V. onder vermelding van polisnummer [002].
5. De onderhavige stukken heb ik niet aangetroffen in het dossier, waarvan het hof kennis heeft genomen. Wel heeft blijkens het proces-verbaal van de behandeling bij het hof de verdachte aldaar kennelijk een groene kaart getoond. Welke dat was is ongewis aangezien de advocaat-generaal ter zitting spreekt over een groene kaart met peildatum 15 december 2003. De thans overgelegde kopie van een groene kaart vermeldt nergens een datum 15 december 2003.
6. De aan de aanvraag gehechte stukken, met name de verzekeringsverklaring die tot stand is gekomen en afgegeven nadat het hof uitspraak had gedaan, bieden steun aan de stelling dat op 15 mei 2004 voor de auto met het kenteken [AA-00-BB] een verzekering overeenkomstig de WAM was afgesloten en in stand gehouden. Indien het hof met het op dat moment bestaan van die verzekering bekend zou zijn geweest, zou het uiteraard niet tot een bewezenverklaring zijn gekomen.
7. In het voetspoor van mijn voormalige collega Wortel (LJN AZ1700) wil ik wel uitdrukken het uitermate zorgelijk te vinden dat de betrouwbaarheid van het centraal register te wensen overlaat. Aan wie dat ligt is minder van belang dan de hier te maken vaststelling dat de Hoge Raad (te) vaak herzieningsverzoeken op steeds ditzelfde punt gegrond moet verklaren. In een tijd waarin wordt gezocht naar wegen om de werklast van de Hoge Raad te beperken zouden de betrokken professionele partijen hun procedures nog eens tegen het licht kunnen houden. Dan spreek ik nog niet van de overlast die de ten onrechte verdachten en veroordeelden is bezorgd, en van de ergernis over het justitiële apparaat die daar ongetwijfeld uit voortvloeit.
8. Deze conclusie strekt ertoe dat de Hoge Raad de aanvraag gegrond zal verklaren, voor zover nodig de opschorting of schorsing van de tenuitvoerlegging van arrest van het hof van 28 maart 2006 zal bevelen, en de zaak zal verwijzen naar het gerechtshof in de woonplaats van vezoeker, te 's-Gavenhage dus, opdat de zaak op de voet van art. 467 Sv opnieuw zal worden behandeld en afgedaan.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
A-G