Nr. 07/10984
Mr. Vegter
Zitting: 21 april 2009
1. Verdachte is door het Gerechtshof te 's-Gravenhage wegens 1. "Overtreding van artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994" en 2. "Overtreding van artikel 9, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994" veroordeeld terzake van het onder 1 bewezenverklaarde tot een geldboete van 550 euro, subsidiair elf dagen hechtenis, en terzake van het onder 2 bewezenverklaarde tot een geldboete van 500 euro, subsidiair tien dagen hechtenis.
2. Namens de verdachte heeft mr. J.Y. Taekema, advocaat te Den Haag, een middel van cassatie voorgesteld.
3. Het middel klaagt dat art. 6 EVRM is geschonden, nu verdachte ter voorbereiding op de behandeling van zijn strafzaak in hoger beroep heeft verzocht om een kopie van de processtukken betreffende zijn strafzaak, doch geen kopie heeft ontvangen, en het Hof vervolgens, ondanks een ter terechtzitting gedaan verzoek daartoe van verdachte, niet de zaak heeft aangehouden om verdachte alsnog te voorzien van de gevraagde processtukken.
4. Verdachte is gedagvaard om te verschijnen ter zitting van het Hof van 2 januari 2007. Bij Engelstalige brief van 18 december 2006 verzoekt de uit Engeland afkomstige verdachte om aanhouding, omdat hij pas in februari 2007 weer in Nederland zal zijn. De brief houdt voorts in:
"As I shall probably be defending myself I would also request a complete copy of all papers and evidence pertaining to this alleged offence, as is my right under European case law ("Foucher v France")."
5. Ter terechtzitting van het Hof van 2 januari 2007 wordt, onder verwijzing naar de brief van verdachte van 18 december 2006, de behandeling van de zaak aangehouden voor onbepaalde tijd. Over het verzoek van verdachte om kopieën van de processtukken wordt niet gesproken.
6. Het proces-verbaal van de terechtzitting van 9 mei 2007 houdt ten aanzien van het verzoek van verdachte om kopieën van de processtukken het volgende in:
"De verdachte deelt mede - zakelijk weergegeven-:
(...)
Indien dit anders is stel ik mij op het standpunt dat ik - ondanks een verzoek daartoe - geen kopie van het procesdossier heb ontvangen en derhalve niet in de gelegenheid ben gesteld mij adequaat op de aanklachten voor te bereiden, conform de zaak "Foucher vs. France".
Daartoe in de gelegenheid gesteld deelt de advocaat-generaal mede dat (...). Voorts deelt de advocaat-generaal mede dat het vervelend is dat de verdachte geen processtukken heeft ontvangen.
De verdachte deelt mede dat het moment dat hij de dagvaarding in hoger beroep ontving, het eerste moment was dat hij iets vernam over de onderhavige zaak.
De voorzitter houdt de verdachte voor dat het vonnis blijkens het procesdossier op 6 mei 2006 aan hem in persoon is betekend.
Voorts deelt de voorzitter mede dat de verdachte aan de zaak "Foucher vs. France" niet het recht kan ontlenen alle processtukken in kopie te ontvangen. De verdachte is na het instellen van het rechtsmiddel op 8 mei 2006 ruimschoots in de gelegenheid geweest om de stukken in deze niet omvangrijke zaak in het Paleis van Justitie in te komen zien en heeft van de mogelijkheid geen gebruik gemaakt.
De voorzitter deelt mede de korte inhoud van:
- een uittreksel uit het Justitiële Documentatieregister d.d. 16 maart 2007 betreffende de verdachte;
- de stukken van het voorbereidend onderzoek en alle overige stukken, voor zover van belang voor enige door het hof te nemen beslissing.
De verdachte legt op vragen van de voorzitter een verklaring af, inhoudende -zakelijk weergegeven-:
Ik heb geen commentaar op hetgeen u mij voorhoudt en op hetgeen mij is tenlastegelegd. Ik heb geen bewijs gezien en ik heb geen aanklacht gezien. Ik beroep mij op artikel 6 van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden en op de zaak "Foucher vs. France". Ik wil beschikken over kopieën van het procesdossier.
De voorzitter stelt de verdachte in de gelegenheid het procesdossier ter terechtzitting in aanwezigheid van de tolk - in te zien.
De verdachte deelt mede dat hij hier geen gebruik van wenst te maken en persisteert bij zijn standpunt dat hij recht heeft op kopieën van alle processtukken. (...)
Aan de verdachte wordt het recht gelaten het laatst te spreken. De verdachte deelt mede dat hij persisteert bij zijn verzoek om kopieën van de processtukken in de Engelse taal te ontvangen."
7. In zijn arrest overweegt het Hof ten aanzien van het verzoek om kopieën van de processtukken dan nog het volgende:
"De verdachte heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep van 9 mei 2007 met een beroep op artikel 6 van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) op het standpunt gesteld dat hij recht heeft op kopieën van alle processtukken in de onderhavige zaak en heeft verzocht deze kopieën (alsnog) te ontvangen, teneinde zijn verdediging te kunnen voorbereiden.
Het hof verwerpt het door de verdediging gevoerde verweer met betrekking tot artikel 6 van het EVRM en wijst het verzoek van de verdachte af. Het hof overweegt daartoe dat de verdachte voldoende tijd en mogelijkheden heeft gehad om zijn verdediging voor te bereiden, doch dat hij geen gebruik heeft gemaakt van die hem gegeven tijd en geboden mogelijkheden.
Immers de verdachte heeft appel ingesteld op 8 mei 2006, waarna hij is gedagvaard voor de terechtzitting van 2 januari 2007. Bij brief van 18 december 2006 heeft de verdachte schriftelijk om uitstel van de behandeling van zijn zaak gevraagd, welk uitstel hem is verleend. Voor noch na die datum heeft de verdachte verzocht om inzage in het dossier. De verdachte heeft slechts gevraagd om een integrale kopie van het procesdossier. Op de terechtzitting van 9 mei 2007 is de verdachte in de gelegenheid gesteld om in bijzijn van een tolk de stukken in te zien, van welke gelegenheid de verdachte eveneens geen gebruik heeft willen maken. Tevens zijn op die terechtzitting in bijzijn van een tolk de verweten gedragingen - welke eenvoudig van aard zijn - aan de verdachte voorgehouden."
8. In de toelichting op het middel wordt aangevoerd dat het beroep van verdachte op art. 6 EVRM en "Foucher vs. France" had moeten slagen alsmede dat het Hof op grond van art. 6 EVRM gehouden was de behandeling van de zaak aan te houden, teneinde verdachte een afschrift van het dossier te verschaffen en verdachte zo in staat te stellen zich voor te bereiden op de inhoudelijke behandeling van zijn zaak.
9. Aangenomen kan worden dat op het verzoek van verdachte in zijn brief van 18 december 2007 om volledige kopie van de processtukken door de griffie niet is gereageerd. Artikel 34, tweede lid, Sv houdt in dat verdachte van de stukken waarvan hem de kennisneming is toegestaan, ter griffie afschrift kan krijgen. De wijze van kennisneming is geregeld in het Besluit orde van dienst gerechten. Artikel 21 van het Besluit houdt in:
o 1. Aan de raadslieden van verdachten in strafzaken worden zo spoedig als mogelijk is afschriften toegezonden van processtukken waarvan de kennisneming wettelijk is toegestaan.
o 2. Op verzoek van de verdachte of diens raadslieden worden zo spoedig als mogelijk is afschriften van processtukken waarvan de kennisneming wettelijk is toegestaan, aan hen verstrekt. Voor meer dan eenmalige verstrekking als bedoeld in dit lid kan van de verzoeker een vergoeding worden gevraagd met toepassing van artikel 2, tweede lid, van het Besluit tarieven openbaarheid van bestuur.
o 3. De verzending, bedoeld in het eerste lid, en de verstrekking, bedoeld in het tweede lid, vindt plaats door degene onder wie de processtukken zich bevinden.
Van enige wettelijke belemmering tot het verstrekken van processtukken is niet gebleken. Nadere administratieve voorschriften over de wijze van verstrekking van afschriften zijn mogelijk, maar ik trof ze op de internetpagina van het gerechtshof 's-Gravenhage niet aan. Op het verzoek van verdachte had in ieder geval gereageerd dienen te worden en aan verdachte hadden afschriften van de processtukken dienen te worden verstrekt. Voor zover mij bekend is het in de praktijk ook gebruikelijk dat een verzoek als het onderhavige wordt ingewilligd door toezending van een afschrift van de processtukken en dat dus niet van de verdachte wordt gevergd dat hij zich bijvoorbeeld persoonlijk meldt ter griffie. De griffie is dus tekort geschoten.
10. In "Foucher vs. France, EHRM 18 maart 1997, was het centrale punt dat de verdachte inzage in de stukken was geweigerd, en dat hem daarmee een adequate voorbereiding op de behandeling van zijn zaak onmogelijk was gemaakt. Van een uitdrukkelijke weigering voorafgaande aan het onderzoek ter zitting is geen sprake en of verdachte een adequate voorbereiding van zijn zaak onmogelijk is gemaakt is de vraag. Voor de beoordeling van de vraag of er sprake is geweest van een eerlijke berechting in de zin van artikel 6 EVRM behoeft de tekortkoming van de griffie op zich zelf nog niet doorslaggevend te zijn, omdat het er op aan komt of de procedure in zijn geheel nog als eerlijk kan worden aangemerkt. Voor dat oordeel acht ik de volgende factoren van belang. In de eerste plaats is niet gebleken dat verdachte nadat hij bekend was geworden met de aanhoudingsbeslissing van 2 januari 2007 en/of nadat hij de oproep van de nieuwe zitting had ontvangen op een of andere wijze initiatief heeft ontplooid om alsnog de processtukken in te zien of een afschrift daarvan te ontvangen. In de tweede plaats heeft het hof verdachte ter zitting in de gelegenheid gesteld om met bijstand van de tolk alsnog inzage te hebben in het procesdossier. Verdachte heeft dit geweigerd en uit het proces-verbaal blijkt niet dat hij daarvoor enige andere reden heeft aangevoerd dan dat hij recht heeft op een afschrift. Niet gezegd kan worden dat het hof daarmee een adequate verdediging onmogelijk heeft gemaakt. Door de botte weigering in combinatie met eerdere inactiviteit gooit verdachte zijn eigen glazen in. Het hof heeft dus met in achtneming van deze factoren overigens nog onder verwijzing naar de eenvoudige aard van de verweten gedragingen het verzoek tot verstrekking van fotokopieën kunnen afwijzen zonder miskenning van artikel 6 EVRM.
12. Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen, heb ik niet aangetroffen.
13. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden