ECLI:NL:PHR:2009:BI4688

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
7 juli 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07/10873
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Rechters
  • Mr. Vellinga
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Strafmotivering en onduidelijkheid over eerdere veroordelingen in Opiumwetzaak

In deze zaak heeft het Gerechtshof te Amsterdam de verdachte veroordeeld voor het medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet. De verdachte kreeg een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden en een werkstraf van 120 uur. De verdediging heeft cassatie ingesteld, omdat het Hof de straf niet toereikend zou hebben gemotiveerd. De klacht richt zich op de overweging van het Hof dat de verdachte na het bewezenverklaarde feit opnieuw in strijd met de Opiumwet heeft gehandeld, terwijl het Uittreksel Justitiële Documentatie niet bevestigt dat de verdachte onherroepelijk was veroordeeld voor latere delicten. Het Hof heeft in zijn strafmotivering verwezen naar eerdere veroordelingen, maar deze betroffen feiten die vóór de bewezenverklaring zijn gepleegd. De Hoge Raad concludeert dat het niet begrijpelijk is dat het Hof deze eerdere veroordelingen heeft meegewogen bij de strafoplegging, aangezien er geen onherroepelijke veroordelingen voor latere feiten zijn. De Hoge Raad oordeelt dat de strafoplegging niet voldoende is gemotiveerd en dat het bestreden arrest dient te worden vernietigd voor wat betreft de strafoplegging. De zaak wordt terugverwezen naar het Hof voor heroverweging van de straf.

Conclusie

Nr. 07/10873
Zitting: 19 mei 2009
Mr. Vellinga
Conclusie inzake:
[Verdachte]
1. Verdachte is door het Gerechtshof te Amsterdam wegens het in de periode van 1 augustus 2003 tot en met 2 maart 2004 "Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod" veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie maanden, voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, alsmede tot een werkstraf voor de duur van 120 uur, subsidiair 60 dagen hechtenis.
2. Namens de verdachte hebben de mrs. G.P. Hamer en M.J.C. Zuurbier, advocaten te Amsterdam, één middel van cassatie voorgesteld.
3. Er bestaat samenhang tussen de zaken met de nummers 07/10873 en 07/10887P. In beide zaken zal ik vandaag concluderen.
4. Het middel bevat de klacht dat het Hof de opgelegde straf niet toereikend heeft gemotiveerd, doordat het ten bezware van de verdachte heeft meegewogen dat de verdachte na het bewezenverklaarde feit opnieuw heeft gehandeld in strijd met de Opiumwet, terwijl het Uittreksel Justitiële Documentatie van 2 mei 2007 waarop het Hof zich ter zake baseert niet inhoudt dat de verdachte voor later gepleegde Opiumwetdelicten onherroepelijk was veroordeeld.
5. De strafmotivering houdt in dat de verdachte blijkens een hem betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 2 mei 2007 eerder voor soortgelijke delicten is veroordeeld en dat hij na dit (kennelijk: het in de onderhavige zaak bewezenverklaarde, WHV) feit opnieuw heeft gehandeld in strijd met de Opiumwet. Het Hof heeft, kennelijk mede op grond hiervan, overwogen dat het "dan ook van oordeel [is] dat het noodzakelijk is dat de verdachte er in de toekomst van wordt weerhouden om strafbare feiten te plegen en acht, alles afwegende, een (voorwaardelijke) gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden. Naast deze gevangenisstraf acht het hof, gezien de ernst van het feit een taakstraf op zijn plaats."
6. Tussen de aan de Hoge Raad gezonden stukken bevindt zich een kopie van het klaarblijkelijk door het Hof bedoelde Uittreksel van 2 mei 2007. Daarop staan onder het kopje "Gegevens betreffende afgedane rechtbankzaken" onder meer veroordelingen wegens Opiumwetdelicten, maar daarbij gaat het om feiten gepleegd vóór 2 maart 2004. Onder het kopje "Gegevens betreffende niet afgedane rechtbankzaken" staat een zaak vermeld met als "Instantie/zaaknr" de Officier van Justitie te Alkmaar, welke onder meer een aantal Opiumwetdelicten betreft die zouden zijn gepleegd ná 2 maart 2004.(1)
7. Tegen de achtergrond van genoemd Uittreksel is niet begrijpelijk dat het Hof ten laste van de verdachte acht heeft geslagen op handelen van de verdachte in strijd met de Opiumwet ná het door het Hof bewezenverklaarde feit. Van onherroepelijke veroordelingen voor Opiumwetdelicten nadien kan immers niet blijken. De strafoplegging is dan ook niet genoegzaam met redenen omkleed.(2)
8. Het middel slaagt.
9. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen waarop het bestreden arrest zou dienen te worden vernietigd.
10. Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest voor wat betreft de strafoplegging, tot terugwijzing van de zaak naar het Hof dan wel verwijzing naar een aangrenzend Hof teneinde in zoverre op het bestaande hoger beroep te worden afgedaan en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
1 Bij deze zaak is handmatig geschreven: "MK 29-5-2007 aangeh. onbep. tijd".
2 Vgl. HR 6 juni 2006, NJ 2006, 329. Zie ook HR 25 maart 2008, LJN BC4274 (eerdere veroordeling ter zake van soortgelijke feiten als strafverzwarende omstandigheid meegewogen, hoewel van die veroordeling niet kon blijken uit het desbetreffende uittreksel).