ECLI:NL:PHR:2009:BI4725

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
7 juli 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07/11370
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Rechters
  • Mr. Vellinga
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid vordering benadeelde partij in cassatie en schadevergoeding

In deze zaak gaat het om de ontvankelijkheid van de vordering tot schadevergoeding van een benadeelde partij in cassatie. De verdachte is door het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie maanden, waarvan één maand voorwaardelijk, wegens openlijk geweld tegen personen en goederen. Het Hof heeft ook vorderingen van benadeelde partijen toegewezen. De verdachte heeft cassatie ingesteld en drie middelen van cassatie voorgesteld. De Hoge Raad oordeelt dat in cassatie niet kan worden geklaagd over de ontvankelijkheid van de vordering van de benadeelde partij op de grond dat deze niet rechtstreeks in haar belang is getroffen. Dit vereist een feitelijk onderzoek, wat in cassatie niet mogelijk is. De conclusie van de Advocaat-Generaal is dat de Hoge Raad de hoogte van de opgelegde straf kan verminderen en het Korps landelijke politiediensten in zijn vordering niet-ontvankelijk kan verklaren. De redelijke termijn van artikel 6, eerste lid, EVRM is overschreden, wat leidt tot strafvermindering. De conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest voor wat betreft de hoogte van de opgelegde straf en de vordering van het Korps landelijke politiediensten, terwijl het beroep voor het overige wordt verworpen.

Conclusie

Nr. 07/11370
Zitting: 19 mei 2009 (bij vervroeging)
Mr. Vellinga
Conclusie inzake:
[Verdachte]
1. Verdachte is door het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch wegens "openlijk geweld plegen tegen personen en goederen" veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie maanden, waarvan één maand voorwaardelijk. Voorts heeft het Hof de vorderingen van de benadeelde partijen toegewezen tot de bedragen als in het arrest vermeld en voor die bedragen schadevergoedingsmaatregelen opgelegd als in het arrest vermeld.
2. Namens verdachte heeft mr. Spong, advocaat te Amsterdam, drie middelen van cassatie voorgesteld.
3. Er bestaat samenhang tussen de zaken met de nummers 07/11370, 07/12573 en 07/12574. In al deze zaken zal ik vandaag concluderen.
4. Bij de bespreking van het eerste middel heeft de verdachte geen belang. Ook al zou ten aanzien van de in de bewezenverklaring genoemde politiepaarden ingevolge art. 55, tweede lid, Sr het bepaalde in art. 36 Gezondheids- en welzijnswet voor dieren (Gwd) van toepassing zijn, dan neemt dit niet weg dat het bewezenverklaarde schending van het bepaalde in art. 141 Sr blijft opleveren.
5. Overigens meen ik dat art. 36 Gwd geen specialis vormt van art. 141 Sr. Art. 36 Gwd kent niet als bestanddeel het "in vereniging", terwijl art. 141 Sr niet de gezondheid en het welzijn van dieren maar de openbare orde beoogt te beschermen.
6. Het tweede middel miskent dat een vergoeding van immateriële schade een vergoeding behelst van schade, bestaande in gederfde levensvreugde, en niet valt in te zien dat een politieman door het op hem uitgeoefende geweld geen levensvreugde zou derven omdat hij in zijn opleiding heeft geleerd zich zo doeltreffend mogelijk tegen op hem uitgeoefend geweld teweer te stellen.
7. Het derde middel houdt in dat de vorderingen tegen de benadeelde partijen Regiopolitie Midden- en West- Brabant en het Korps landelijke politiediensten niet voor toewijzing vatbaar zijn, omdat niet deze politiediensten maar de Staat der Nederlanden de schade aan de politievoertuigen draagt.
8. Voor wat betreft de Regiopolitie Midden- en West- Brabant miskent het middel dat de regiopolitie ingevolge art. 21 Politiewet een rechtspersoon is.
9. Een dergelijke voorziening is niet getroffen voor het Korps landelijke politiediensten, dat ressorteert onder de Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties.(1) Deze dienst kan als zodanig niet in zijn vordering worden ontvangen.(2)
10. Het middel slaagt ten dele.
11. Ambtshalve vraag ik aandacht voor het volgende. Verdachte heeft op 1 mei 2007 beroep in cassatie ingesteld. De Hoge Raad zal uitspraak doen nadat sedertdien meer dan 24 maanden zijn verstreken. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Zulks dient te leiden tot strafvermindering.
12. Ambtshalve heb ik overigens geen gronden aangetroffen waarop het bestreden arrest zou dienen te worden vernietigd.
13. Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest voor wat betreft de hoogte van de opgelegde straf, alsmede voor zover de vordering van het Korps landelijke politiediensten is toegewezen en ter zake een schadevergoedingsmaatregel is opgelegd. De Hoge Raad kan de hoogte van de opgelegde straf verminderen naar de gebruikelijke maatstaf alsmede het Korps landelijke politiediensten in zijn vordering niet-ontvankelijk verklaren. Voor het overige dient het beroep te worden verworpen.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
1 Zie bijvoorbeeld Kamerstukken II 2007-2008, 31 564, nr. 3, p. 1, waar het Korps landelijke politiediensten wordt omschreven als een baten-lastendienst van het Ministerie van Binnenlandse Zaken.
2 Het Korps landelijke politiediensten neemt ook niet een positie in als de Ontvanger als degene die is belast met de invordering van rijksbelastingen; zie HR 11 april 2006, NJ 2006, 263.