ECLI:NL:PHR:2009:BI4747
Parket bij de Hoge Raad
- Mr. Vellinga
- Rechtspraak.nl
Witwassen en wetenschap van criminele herkomst van geldbedragen in strafrechtelijke context
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 7 juli 2009 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een verdachte die door het Gerechtshof te Amsterdam was veroordeeld voor het medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet en witwassen. De verdachte was beschuldigd van het verwerven, voorhanden hebben en overdragen van geldbedragen die afkomstig waren uit misdrijf, in de periode van 14 december 2001 tot en met 13 oktober 2004. De Hoge Raad constateerde dat het Hof in de zaak van een mededader relevante bewijsoverwegingen had opgenomen, maar deze niet in het eindarrest waren opgenomen, wat leidde tot een faal van de bewijsklacht.
De Hoge Raad oordeelde dat de gebezigde bewijsmiddelen, waaronder de verkoop van cocaïne en de inbeslagname van contant geld, voldoende waren om de wetenschap van de verdachte omtrent de criminele herkomst van de geldbedragen vast te stellen. De verdediging voerde aan dat de termijn tussen het instellen van cassatie en het indienen van de stukken aan de Hoge Raad was overschreden, wat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, EVRM zou hebben geschonden. De Hoge Raad gaf de verdediging gelijk en oordeelde dat de straf gelet op de overschrijding van de termijn moest worden verminderd.
De conclusie van de Advocaat-Generaal strekte tot vernietiging van het bestreden arrest voor wat betreft het onder 2 bewezenverklaarde feit en de strafoplegging, met terugwijzing naar het Hof voor hernieuwde behandeling. De zaak benadrukt de noodzaak van zorgvuldige bewijsvoering in strafzaken, vooral in gevallen van witwassen waar de wetenschap van de herkomst van de gelden cruciaal is voor de bewezenverklaring van medeplegen.