ECLI:NL:PHR:2009:BI4940

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
15 december 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
00623/07 H
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Rechters
  • Mr. Fokkens
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van veroordeling wegens meermalen gepleegde verkrachting van zuster

In deze zaak verzoekt de aanvrager om herziening van een eerder vonnis waarbij hij is veroordeeld voor meermalen gepleegde verkrachting van zijn zuster. De Hoge Raad wijst de aanvraag af. De aanvrager heeft in het verleden bekennende verklaringen afgelegd, maar stelt nu dat deze onder druk zijn verkregen. De zaak draait om de betrouwbaarheid van de verklaringen van het slachtoffer en de aanvrager. Het slachtoffer heeft herhaaldelijk verklaard dat zij door haar broer seksueel is misbruikt, met gedetailleerde beschrijvingen van de gebeurtenissen. De aanvrager heeft echter later ontkend dat hij deze handelingen heeft verricht en stelt dat zijn eerdere bekentenissen niet waar zijn. De rechtbank heeft de aangiftes van het slachtoffer als voldoende betrouwbaar beoordeeld, ondersteund door verklaringen van getuigen en bewijsstukken. De aanvrager heeft geen hoger beroep ingesteld tegen het oorspronkelijke vonnis, wat zijn positie verzwakt. De Hoge Raad concludeert dat er geen nieuwe feiten zijn die de herziening rechtvaardigen en dat de eerdere veroordeling moet blijven staan. De aanvraag tot herziening wordt afgewezen.

Conclusie

Nr. 00623/07 H
Mr Fokkens
Zitting: 26 mei 2009
Conclusie inzake:
[aanvrager]
1. Aanvrager van herziening is bij vonnis van de Rechtbank te Rotterdam op 11 juli 2001 wegens meermalen gepleegde 'verkrachting' van zijn zuster [het slachtoffer] veroordeeld tot 450 dagen jeugddetentie waarvan 148 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren, met als bijzondere voorwaarde het volgen van een behandeling. Voorts heeft de Rechtbank de vordering van de benadeelde partij toegewezen voor een bedrag van Fl. 5.000,- in combinatie met de schadevergoedingsmaatregel tot hetzelfde bedrag.
2. Het vonnis is onherroepelijk nu daartegen geen rechtsmiddel is aangewend.
3. De aanvrage tot herziening is namens [aanvrager] ingediend door mr. R.J. Baumgardt, advocaat te Spijkenisse.
4. Aan de aanvrage tot herziening ligt ten grondslag dat de bekennende verklaringen die aanvrager destijds heeft afgelegd en de aangifte van het slachtoffer niet betrouwbaar zijn.
5. Ten laste van aanvrager is bewezen verklaard dat
'hij in de periode van 15 oktober 1993 tot en met de maand juni 1999 te [plaats] meermalen, (telkens) door geweld en/of bedreiging met geweld iemand, te weten [het slachtoffer] (geboren [geboortedatum] 1983), heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam, namelijk het houden en/of brengen en/of duwen van zijn, verdachtes, penis en/of vinger(s) in de vagina van die [slachtoffer], waarbij het geweld en/of de bedreiging met geweld heeft/hebben bestaan uit het (gedurende een lange periode) slaan en/of stompen en/of schoppen van die [slachtoffer] en (zodoende) een voor die [slachtoffer] bedreigende situatie doen ontstaan'.
6. Ook de vader van aanvrager is veroordeeld wegens seksueel misbruik van [het slachtoffer]. De vader van aanvrager is voorts veroordeeld wegens seksueel misbruik van zijn zoon, de aanvrager. Ook in die zaak is een aanvrage tot herziening ingediend. In die zaak (02901/06 H) concludeer ik vandaag eveneens.
Bewijs(re)constructie
7. Voor de beoordeling van de aanvrage is van belang dat de Rechtbank een verkort vonnis heeft gewezen op de voet van art. 365a Sv en dat een aanvulling met de bewijsmiddelen ontbreekt omdat geen hoger beroep is ingesteld. Om dezelfde reden is er geen uitgewerkt proces-verbaal van de terechtzitting van de Rechtbank van 27 juni 2001 naar aanleiding van welke terechtzitting het vonnis is gewezen. Daarom zal aan de hand van de stukken van het voorbereidend onderzoek en de processen-verbaal van de overige terechtzittingen waarop het onderzoek is gehouden, moeten worden vastgesteld welke feiten en omstandigheden de Rechtbank tot een bewezenverklaring hebben gebracht.
8. Aanknopingspunten voor de bewezenverklaring zijn te vinden in: (a) de aangifte(s) van [het slachtoffer]; (b) de verklaring van een vrouw die werkzaam was op de school die [het slachtoffer] bezocht (c) de verklaring van een (school)vriendin van [het slachtoffer]; (c) briefje(s) van [het slachtoffer] aan de (school)vriendin en (d) bekentenissen die aanvrager heeft afgelegd tijdens het vooronderzoek en ter terechtzitting.
9. In verband met de thans naar voren gebrachte twijfel aan het waarheidsgehalte van de aangiftes van [het slachtoffer] geef ik eerst een korte samenvatting van hoe deze tot stand zijn gekomen. Aan de stukken kan de volgende gang van zaken worden ontleend. [Het slachtoffer] heeft twee meisjes op school verteld dat zij door haar broer (aanvrager) werd lastiggevallen. Verder heeft een onderwijzeres op enig moment bij een zwemles geconstateerd dat [het slachtoffer] onder de blauwe plekken zat. [Het slachtoffer] heeft vervolgens contact gehad met de schoolarts. De schoolarts heeft contact opgenomen met de Raad voor de Kinderbescherming. Een brief van de schoolarts aan de Kinderbescherming is (onbedoeld) terechtgekomen bij de grootouders van [het slachtoffer], bij wie [het slachtoffer] verbleef. Vervolgens heeft [het slachtoffer] in briefjes aan een vriendin die naar een andere school was gegaan, [getuige 1], aangegeven dat zij seksueel werd misbruikt. [Getuige 1] heeft een of meer van die briefjes aan een wijkagent gegeven. Voorafgaand aan de aangifte heeft [het slachtoffer] briefjes aan de politie geschreven. [Het slachtoffer] heeft vervolgens een drietal gesprekken met de politie gevoerd over haar thuissituatie. Daarop is [het slachtoffer] uit huis geplaatst. Vervolgens heeft [het slachtoffer] aangifte gedaan van seksueel misbruik door haar broer (aanvrager), haar vader en haar grootvader.
10. De aangifte van seksueel misbruik door haar vader en door aanvrager is door [het slachtoffer] gedaan op 22 juli 1999. In het daarvan opgemaakte proces-verbaal verklaart [het slachtoffer] over haar thuissituatie. Voorts behelst het proces-verbaal de volgende verklaring over seksueel misbruik door haar broer [aanvrager] (aanvrager):
'U leest een stukje voor uit een brief die ik heb geschreven. Hierin schrijf ik dat mijn broer [aanvrager] het altijd veilig doet en mijn vader soms niet.
Dit klopt dat is zo.
Verder wil ik even niet meer praten over mijn vader.
U vraagt mij naar mijn broer. Hij is het ergste.
Mijn broer [aanvrager] is vanaf mijn 5e jaar al bezig. [Aanvrager] is ook de eerste die mij sexueel betastte. Ieder[e] dag deed [aanvrager] mij pijn en dit was meestal voorafgaand aan het bestasten enzo.
Van [aanvrager] heb ik ook nog zichtbaar letsel. Ik heb een litteken op mijn rechter dijbeen van [aanvrager]. Ik had ook regelmatig blauwe plekken. [Aanvrager] schopte mij ook regelmatig. Ook in mijn buik als ik op de grond lag.
Voor het litteken op mijn dijbeen ben ik wel naar de dokter geweest. Ik heb toen gezegd dat ik was gevallen of zoiets.
Mijn broer was ieder[e] dag natuurlijk thuis dus hij heeft ook het meeste gedaan. Hij heeft mij betast net zoals mijn vader bij mij heeft gedaan. Vanaf ongeveer mijn 10e jaar deed mijn broer het ook met mij. Hij deed het altijd veilig. Ik heb ook dingen bij mijn broer moeten doen die ik ook bij mijn vader heb gedaan. Mijn broer deed het altijd met een condoom en deed mij veel meer pijn dan mijn vader.
Ik wil er nu verder niet meer over praten. Ik vind het te moeilijk.'
11. In aanvulling op deze aangifte heeft [het slachtoffer] op 21 december 1999 nader verklaard. In het daarvan opgemaakte proces-verbaal is vooral het seksueel misbruik door de vader van [het slachtoffer] (en van aanvrager) onderwerp van gesprek. Aan het eind van de verklaring is het volgende opgenomen over seksueel misbruik door aanvrager:
'U vraagt mij of mijn broer mij meer heeft gedaan dan dat hij mij sloeg. Mijn broer heeft net zulke dingen gedaan als mijn vader. Hij deed dat vaker dan mijn vader dat bij mij deed. Hij deed dat ook in het huis van mijn oma en opa.'
12. In aansluiting op deze verklaringen heeft [het slachtoffer] op 15 april 2000 nog het volgende verklaard:
'U vraagt aan mij of ik ook nog iets nader kan vertellen over het sexueel misbruik gepleegd door mijn vader en broer. Ik vind dit te moeilijk. Ik heb al heel uitgebreid aan u verteld en dat heeft heel veel moeite gekost om dat te verwerken. Ik heb er weken niet van kunnen slapen. Ik weet dat het heel belangrijk is voor de voortgang van de aangifte maar ik vind het te moeilijk.
U vraagt wanneer het sexueel misbruik voor het laatst is geweest. Dit was het weekend na het eerste gesprek met u op politiebureau [...]. Het was op een zondag. Er is toen hetzelfde gebeurd als ik u verteld [heb] in een eerdere verklaring. Deze zondag heeft mijn vader mij sexueel misbruikt. [...] Als u mij vraagt of dit 27 juni 1999 [was dan] kan dat best wel kloppen.'
13. Op 6 september 2000 heeft [het slachtoffer] wederom een verklaring afgelegd over het seksueel misbruik waarvan zij slachtoffer was. Met betrekking tot aanvrager behelst het proces-verbaal in het bijzonder het volgende:
'Ik denk dat ik ongeveer 7 jaar oud was. Hij is begonnen met mij met zijn handen te betasten. Hij deed dat over mijn kleding en ook onder mijn kleding. Hij betastte mijn borsten, maar eigenlijk overal en ook mijn vagina. In het begin was het eigenlijk alleen aanraken, maar later ging hij verder. Later ging hij ook met zijn vingers in mijn vagina. [...]
Ik heb u wel eens verteld dat ik twee woorden van mijn broer heb geleerd. Dat waren de woorden beffen en pijpen. Bij het beffen heb je volgens mij de mond van een man nodig en een vagina en bij pijpen de mond van een vrouw en de penis van een man. U vraagt mij of ik weet wat het woord neuken betekent. Ik weet dat dat sex is als de man met zijn penis in de vagina van een vrouw gaat.
Mijn broer betastte mij en vingerde mij vanaf mijn 7e jaar. Ook raakte hij toen al met zijn mond mijn vagina en borsten aan. Ook zoende hij mij op mijn mond. Ook zat hij met zijn mond aan mijn billen. Bij dat zoenen op mijn borsten gebruikte hij ook zijn tong.
Voor zover ik mij kan herinneren is het ook vanaf het begin, ongeveer vanaf mijn 7e/8e jaar gebeurd, dat mijn broer mij neukte. Als ik bij mijn vader was gebeurde dat 's nachts en als ik bij mijn opa en oma was dan gebeurde het 's avonds. U vraagt mij hoe vaak mijn broer dat bij mij deed. Het gebeurde in het weekend altijd wel en door de weeks gebeurde het ook, maar dat varieerde. Soms ging hij ook met mijn vader mee. Dat gebeurde al toen hij nog op de basisschool zat.
Ik vond het niet leuk wat mijn broer deed. Ik stribbelde altijd tegen. Dat hielp echter niet, want mijn broer was sterker. Hij sloeg mij dan en hield mij vast. Ik heb hem ook vaak genoeg gezegd dat ik dat allemaal niet wilde. Hij sloeg mij dan. Hij sloeg mij dan in mijn gezicht en hij schopte mij dan waar hij mij raken kon. Het is meerdere keren gebeurd dat ik mijn broer moest pijpen. Ik kan echt niet vertellen hoe vaak. Dat weet ik echt niet meer, maar in ieder geval wel vaak.
Als het lastig gevallen gebeurde was dat op de [a-straat] in zijn slaapkamer, op zijn bed en in de woning van mijn oma in mijn slaapkamer. Mijn kleren waren meestal uit. Ik was altijd in een hemd en een broekje. Hij deed die altijd uit. Ik heb het zelf ook wel uitgetrokken als het van mijn broer moest. Ik was bang van hem. Hij sloeg mij altijd. Als hij mij sloeg, was dat meestal voordat we sex hadden.
Ik heb eerder verklaard dat mijn broer het veilig deed. Ik bedoel daarmee dat hij een condoom gebruikte. Hij deed dat nog niet in het begin, maar later. Ik heb het nooit gezegd dat hij dat moest gaan doen. Hij is het uit zichzelf gaan doen. Ik zat toen volgens mij in groep 7 of 8 van [school A] en was dus een jaar of 12. Vanaf die tijd gebruikte hij altijd een condoom.
Volgens mij is de laatste keer dat mijn broer mij zo misbruikt heeft geweest voordat mijn oma in juni 1999 kwam te overlijden.
Dat was zo'n twee weken voordat ik uit huis ben gegaan.'
14. Briefjes waarin [het slachtoffer] aan haar klasgenoten c.q. vriendinnen over haar thuisproblemen schreef, circuleerden in ieder geval in het schooljaar 1996-1997. Klasgenoten hebben deze aan de schoolarts gegeven omdat [het slachtoffer] erin aangaf dat ze het niet meer zag zitten. In een verklaring van [getuige 2], die destijds werkzaam was op de school die [het slachtoffer] bezocht, staat hierover het volgende:
'Tijdens een dagje zwemmen zag ik dat er diverse blauwe plekken op het lichaam van [het slachtoffer] zaten. Dit was op de benen en armen van [het slachtoffer]. Ik heb [het slachtoffer] er later over aangesproken maar zij wilde er niets over vertellen. Ik heb toen de schoolarts [betrokkene 1] op de hoogte gebracht van deze bevindingen en [betrokkene 1] heeft getracht een gesprek aan te gaan met [het slachtoffer] maar heeft toen niets verteld. Intussen hadden de klasgenootjes van [het slachtoffer] briefjes ontvangen van [het slachtoffer]. Deze briefjes werden door de klasgenootjes aan de schoolarts gegeven omdat daar meerdere malen in stond dat [het slachtoffer] het niet meer zag zitten. [...] Het volgende schooljaar 1997-1998 ging iets beter omdat de klas haar beter opving. [...] Hoewel het op school iets beter ging in de omgang bleef [het slachtoffer] in een sociaal isolement zitten. Er was geen steun vanuit het thuisfront. De zorgen bleven er om [het slachtoffer]. [Het slachtoffer] gaf nog steeds signalen af in de vorm van briefjes. Ik weet dat in een van de briefjes die [het slachtoffer] aan vriendinne[n] heeft geschreven dat [het slachtoffer] verteld over ongewenst gedrag van haar broer ten opzichte van haarzelf. [Het slachtoffer] heeft tot en met 1999 bij ons op school gezeten en heeft altijd een zorgelijke indruk op mij gemaakt.'
15. Op school heeft [het slachtoffer] over haar thuissituatie verteld aan onder meer [getuige 1]. De verklaring van [getuige 1], zoals die is neergelegd in een proces-verbaal van 12 mei 2000, behelst daarover onder meer het volgende:
'In de eerste klas van de middelbare school kwam [het slachtoffer] bij mij in de klas. [...] Ze vertelde dat ze thuis werkelijk alles moest doen. Ook vertelde ze dat ze werd geslagen met een riem en zo. Ik heb de striemen wel op haar rug gezien. Toen we allebei in de 2e klas zaten heeft ze mij op een keer verteld dat ze bang was zwanger te zijn. Ik zei haar toen dat dat toch niet kon, omdat ze toch geen vriend had.
Later vertelde zij mij dat haar vader haar [al] vanaf toen ze heel jong was sexueel misbruikte. Ze vertelde niet wat hij deed, dat was volgens haar te erg om te vertellen. Ook zei ze dat haar broer [aanvrager] haar aanrandde. [...]
[Het slachtoffer] hield van haar oma, maar was tegelijkertijd ook wel bang voor haar. Via de maatschappelijk werkster heeft [het slachtoffer] contact gekregen met de Raad voor de Kinderbescherming. Ik heb tegen [het slachtoffer] gezegd dat ze echt alles tegen die vrouw van de Raad voor de Kinderbescherming moest vertellen. Deze vrouw van de Raad voor de Kinderbescherming heeft, nadat ze het verhaal van [het slachtoffer] had vernomen, gesproken met haar oma en opa. Ik vind dit heel asociaal omdat [het slachtoffer] er veel problemen mee kreeg. Die dag dat het gesprek tussen hen heeft plaatsgevonden heeft [het slachtoffer] heel erg slaag gehad van hen.
Ik ben op een gegeven moment van school gegaan en naar een andere school gegaan. In de weekends werkte ik bij Albert Heijn, waar ik [het slachtoffer] nog wel eens ontmoette. Ik kon dan een paar minuutjes met haar praten. Ik zei haar ook dat ze mij altijd kon schrijven. Ik heb thuis, als mijn moeder ze niet heeft weggegooid nog deze briefjes in mijn lade liggen op mijn kamer. Ik heb deze altijd bewaard.
Op een gegeven moment heb ik ook met mijn moeder over de problemen van [het slachtoffer] gesproken en verteld dat ze misbruikt werd. Ik vertelde dat ze door haar broer werd aangerand. Mijn moeder wist toen niet wat ze er aan zou kunnen doen. Ik nam op een bepaald [moment] dan maar de beslissing om een brief die [het slachtoffer] aan mij had gestuurd aan de wijkagent [betrokkene 2] te geven in de hoop dat er dan iets aan gedaan kon worden. Ik had eigenlijk geen vertrouwen meer in andere mensen, omdat de Raad voor de kinderbescherming ook zo vreemd had gehandeld. Kort nadat ik de brief aan de politie had gegeven is [het slachtoffer] uit huis geplaatst.
Ik weet dat [het slachtoffer] het ook aan haar oma heeft verteld wat er met haar is gebeurd. Zij heeft toen [het slachtoffer] voor slet en hoer uitgemaakt.
Ik weet niet wanneer [het slachtoffer] mij het precies heeft verteld, maar ze heeft in ieder geval tegen mij gezegd dat haar broer heeft geprobeerd bij haar binnen te dringen.
Ik heb haar broer [aanvrager] een keer aangesproken dat hij van [het slachtoffer] af moest blijven. Hij zei toen dat ik mij er niet mee moest bemoeien en reed gewoon op de fiets weg.'
16. Een aan de getuige [getuige 1] gericht briefje van [het slachtoffer] houdt onder meer het volgende in:
'hoi [getuige 1]
hoe gaat het.
met mij slecht. Je moet niet schrikken maar ik word door mijn broer misbruikt en mijn vader is precies hetzelfde
Ik weet dat ik mijn vader ook moet aangeven maar ze doen toch niks. Dat doen ze nou ook niet.
En dan mijn opa en oma nog
ik hoop dat ik dit volhoud maar dat denk ik niet
iedere dag is het hetzelfde
mijn broer en mijn opa en oma
En mijn vader in het weekend.
als mijn vader te weten komt dat ik het vertelt heb dan doet hij wat en jij weet wat dat is, het heeft gewoon geen zin meer ze blijven doorgaan.
en van mijn vader en mijn broer is het ergste en ik kan ze niet tegenhouden mijn vader is sterker dan mij en mijn broer ook
Je moet mijn broer niet in elkaar slaan anders wordt het alleen maar erger.
ik moet stoppen =xxx= [slachtoffer]'
17. Aanvrager heeft meermalen bekennende verklaringen afgelegd. Bij het eerste politieverhoor op 29 augustus 2000 heeft aanvrager nog ontkend dat hij [het slachtoffer] seksueel zou hebben misbruikt. In het proces-verbaal van het eerste verhoor is opgenomen dat aanvrager verklaart dat hij verder niet wil antwoorden omdat zijn advocaat heeft gezegd dat hij, aanvrager, niet tot antwoorden verplicht is:
'Ik geef verder geen antwoord. Dat heeft mijn advocaat gezegd, dat ik dat niet verplicht ben. Ik geef dus geen antwoord.'(1)
18. Tijdens het tweede politieverhoor, dat diezelfde dag 's middags plaats vindt, bekent aanvrager dat hij [het slachtoffer] regelmatig bij haar borsten heeft gepakt. Voorts geeft hij aan dat er nog iets is dat hij wil vertellen, maar dat hij daarmee wilt wachten omdat hij dat moeilijk vindt.
'Ik vind het heel moeilijk om te vertellen, maar ik heb [het slachtoffer] wel regelmatig bij haar borsten gepakt. Dat gebeurde dan als zij in de keuken was. Ik zag haar dan terwijl ik in de gang was. Ik liep dan naar de keuken en pakte haar dan bij haar borsten. [Het slachtoffer] werd [lees: vond, JWF] dat nooit leuk en soms kregen we daar ruzie om. Ik pakte haar borsten altijd over haar kleding heen.
Ik ben daarmee begonnen vanaf een jaar of negen denk ik. Ik ben ermee gestopt een paar weken, ik denk vier, voordat ze uit huis ging.
Er is nog iets dat ik wil vertellen, maar dat vind ik moeilijk en moet daar nog even over nadenken.'
19. De volgende dag, op 30 augustus 2000, verklaart aanvrager tijdens het derde politieverhoor nader waarover hij de dag ervoor nog wilde nadenken. Het proces-verbaal houdt als verklaring van aanvrager hierover het volgende in:
'Ik heb gisteren ook gezegd dat hetgeen ik nog wilde vertellen erger was.
Ik vind het heel erg moeilijk om daarover te verklaren. Ik schaam me daarvoor.
U vraagt mij of het ook vlak voordat [het slachtoffer] uit [huis] ging gebeurd is. Dat klopt.
Hoe vaak het is gebeurd weet ik niet meer. Wel is het heel vaak gebeurd.
Als ik het wilde deed ik het. Ik deed het in de slaapkamer van [het slachtoffer], maar ook in de keuken. Het erge deed ik alleen maar in de slaapkamer van [het slachtoffer]. In de keuken zat ik alleen maar aan haar borsten.
Ik deed het wanneer het bij mij op kwam.
Ik heb nooit sexuele voorlichting gehad, maar weet wel wat de woorden neuken, lul en vagina betekenen. Ook weet ik wat pijpen is. Neuken is mijn stijve lul in een kut bewegen. Pijpen is hetzelfde volgens mij.
Als [het slachtoffer] zegt dat zij het woord pijpen van mij hoorde dan kan dat kloppen.
Ik vind het heel erg moeilijk, maar toch lucht het een beetje op om het te vertellen.
Ik heb behalve met [het slachtoffer] met geen andere meisjes geneukt. Ik heb met [het slachtoffer] een aantal jaren geneukt. Ik was wel bang, maar toch deed ik het. Het gebeurde in de slaapkamer van [het slachtoffer]. [Het slachtoffer] vond het niet leuk. Ze zei dat tegen mij, maar toch ging ik door. Ik weet eigenlijk niet waarom. [Het slachtoffer] was bang van mij. Ik was veel sterker. Ik won altijd met vechten.
[...]
Ik heb nooit durven te vertellen wat ik met [het slachtoffer] gedaan heb. Ik zal het nooit doen ook tegen mijn vader en tegen mijn opa. Ik zou het als ik hulp krijg wel met [het slachtoffer] willen vertellen.
Als [het slachtoffer] u heeft verklaard dat zij ook wel eens mijn plasser heeft moeten vastpakken kan dat best, maar dat weet ik niet meer.
U vraagt mij of ik het woord beffen ken. Ik ken dat woord niet en heb daar nooit van gehoord.
Als [het slachtoffer] heeft verklaard dat ik "het" meestal veilig deed klopt dat wel. Ik deed het meestal met een condoom. [Het slachtoffer] heeft u verklaard dat zij een litteken op haar rechterdijbeen heeft en dat ik dat zou hebben gedaan. Ik heb haar volgens mij geen litteken toegebracht. Ik kan mij dat niet herinneren. Ik weet dat niet.
U vraagt mij of er behalve het betasten en neuken ander[e] dingen zijn gebeurd. Dat klopt. Wat [het slachtoffer] heeft verklaard over beffen en pijpen en waarvan u mij de betekenis heb verteld klopt helemaal. Ik heb met mijn mond aan haar kut gezeten en ook heeft zij mijn plasser in haar mond moeten doen. U vraagt mij wat [het slachtoffer] er allemaal van vond. Ik weet dat ze het niet leuk vond, omdat ze niet wilde. Ze zei dat gewoon. Ik wilde eigenlijk ook niet, maar het gebeurde gewoon. Ik kan het gevoel dat ik dan kreeg niet verklaren en vertellen.
U vraagt mij hoe vaak "het" gebeurde en hoe lang. Ik deed "het" zo 1 x per 2 weken. Het gebeurde altijd in haar slaapkamer. Het heeft een paar jaar geduurd. De laatste keer was twee weken voordat [het slachtoffer] uit huis ging. De eerste keer was ongeveer vanaf het moment dat ik van [school A] af ging. Ik was toen denk ik 12 jaar.
Vorig jaar toen ik op een gegeven moment thuis kwam en hoorde dat [het slachtoffer] was weggelopen, dacht ik wel dat ze weggelopen kon zijn om wat ik met haar deed.
[...]
Ik vind het niet leuk dat [het slachtoffer] er nu zoveel problemen mee heeft. Ik hoor van u dat [het slachtoffer] zelfmoord heeft proberen te plegen. Ik heb dat nooit geweten.
Ik heb er heel veel spijt van en wil geholpen worden.
Ik weet dat het fout was wat ik allemaal met [het slachtoffer] gedaan heb. Ik heb dat van niemand gehoord, behalve nu van u, maar ik voelde dat gewoon. Het gebeurde toch. Ik weet eigenlijk zelf niet waardoor.'
20. Ter terechtzitting van de Rechtbank van 13 februari 2001 heeft aanvrager een verklaring afgelegd. Het proces-verbaal behelst het volgende:
'De verklaringen die ik eerder heb afgelegd zijn juist.
Ik heb gesproken met de psycholoog van het ABJ en met iemand van de reclassering. Ik heb nog niet met de andere psycholoog en de psychiater gesproken. Ik ben zelf ook slachtoffer van mijn vader, alleen van mijn vader.'
21. Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting was mr. M. Jansen als raadsman van verdachte mede ter terechtzitting aanwezig. Uit de processen-verbaal van de terechtzittingen van 6 december 2000, 13 februari en 2 mei 2001 blijkt niet dat er ten aanzien van het bewezen zijn van de tenlastegelegde feiten enig verweer is gevoerd. Ook is, zoals hierboven reeds opgemerkt, geen hoger beroep ingesteld tegen het vonnis. Het lijkt erop dat aanvrager en zijn raadsman zich destijds geheel in de uitspraak van de Rechtbank konden vinden.
De aanvrage tot herziening
22. Dan kom ik nu toe aan de beoordeling van de aanvrage. De aanvrage is verweven met de aanvrage die is ingediend door de vader van aanvrager doordat in de onderhavige aanvrage wordt verwezen naar documenten die in het kader van die andere aanvrage zijn opgesteld c.q. overgelegd. Zo wordt ter ondersteuning van de onderhavige aanvrage een beroep gedaan op een rapport van prof. dr. W.A. Wagenaar dat is opgesteld op verzoek van mr. Van Zundert ten behoeve van zijn cliënt [medeverdachte], de vader van aanvrager. Wagenaar is gevraagd naar zijn oordeel omtrent de betrouwbaarheid van de aangiftes van [het slachtoffer] en [aanvrager] die - zoals gezegd - de aanvrager is in de onderhavige zaak. Verder wordt verwezen naar een door dr. H. Timmerman opgesteld rapport over de betrouwbaarheid van de aangiftes en de verklaringen van aanvrager en zijn vader. Om proces-economische redenen lijkt het mij aanvaardbaar dat in de onderhavige zaak een beroep wordt gedaan op stukken die de raadsman zelf niet bij de aanvrage heeft overgelegd, maar die zijn overgelegd bij de herzieningsaanvrage van de vader. Het betreft betrekkelijk omvangrijke stukken terwijl tussen beide aanvragen nauwe samenhang bestaat en de raadslieden in de desbetreffende zaken klaarblijkelijk (tot op zekere hoogte) met elkaar hebben samengewerkt. De raadsman van aanvrager heeft voorts aangeboden om desgewenst de stukken waarnaar hij verwijst alsnog over te leggen. Daar heb ik om genoemde redenen van afgezien.
23. De aanvrage berust op het als novum gepresenteerde feit dat de aangifte van [het slachtoffer] en de bekennende verklaringen van [aanvrager] onbetrouwbaar zijn.
24. De rapportage van Wagenaar dient ter staving van de stelling dat de verklaringen van [het slachtoffer] - inhoudende dat zij door haar broer [aanvrager] seksueel is misbruikt dan wel verkracht - onbetrouwbaar zijn. In de rapportage komt ook de betrouwbaarheid aan de orde van de verklaringen die [aanvrager] heeft afgelegd met betrekking tot het seksueel misbruik van hem door zijn vader. Wagenaar besluit zijn rapport met de volgende conclusie:
'Mijn conclusie is dat er ten aanzien van de betrouwbaarheid van de twee aangiftes tegen uw cliënt [[medeverdachte],JWF] nogal wat vragen zijn. Deze vragen worden in de mij ter beschikking gestelde stukken niet beantwoord, zodat de mogelijkheid open blijft dat wij hier met valse aangiftes te maken hebben. Deze hypothese past zelfs beter dan de tenlastelegging bij een aantal vreemde aspecten in het dossier. Gegeven deze mogelijkheid acht ik het onaanvaardbaar dat er bij de TBS-behandeling van uw cliënt zonder meer wordt uitgegaan van zijn schuld, alleen omdat de rechter dat heeft geconcludeerd, maar zonder dat daarvoor een geldige psychologische of psychiatrische onderbouwing wordt gepresenteerd. Het besluit om hem niet uit de TBS te ontslaan alvorens hij het misbruik van zijn zoon en dochter heeft bekend, en heeft toegegeven dat hij zelf door zijn vader is misbruikt, acht ik daarom onverantwoord en van een Kafka-achtige griezeligheid.
25. Als details in het dossier die steun bieden aan de mogelijkheid dat er sprake is van valse aangiftes wijst Wagenaar op: 'de wonderlijke tijdlijn van de aangiftes, de gedeeltelijk ongeloofwaardige inhoud van de aangiftes, de herroeping door [aanvrager], de afwezigheid van letsel.'
26. Met betrekking tot de tijdlijn van de aangiftes behelst de rapportage van Wagenaar onder meer het volgende:
'Extra complicerend is dat deze beschuldigingen niet op hetzelfde moment zijn gedaan, maar met lange tussenpozen. Dat patroon van eigenlijk nooit eindigende aangiftes is typerend voor aangevers/aangeefsters die zelf met een ernstige problematiek worstelen waarbinnen de aangifte een functie vervult. Wanneer na de aangifte de problematiek niet verdwijnt kan het gebeuren dat wordt gepoogd in nieuwe aangiftes de problematiek wel op te lossen. [...] In de huidige zaak wordt het mij niet duidelijk hoe de trage dosering van beschuldigingen op een andere manier verklaard kunnen worden. [...] Deze vertraging kan eigenlijk alleen maar zijn veroorzaakt door twijfels bij politie of openbaar ministerie.'
27. Uit het dossier kan ik niet afleiden dat er sprake is geweest van telkens nieuwe aangiftes. Integendeel, [het slachtoffer] heeft in haar eerste verklaring van 22 juli 1999 verklaard over het seksueel misbruik door haar vader en haar broer. Ook zegt zij in die verklaring dat zij vanaf haar vijfde jaar door haar vader, haar broer en haar opa werd mishandeld en seksueel werd lastig gevallen.(2) Latere verklaringen over het misbruik door haar vader en broer heeft zij naar haar zeggen met moeite afgelegd, omdat zij er niet over kan praten. Uit het journaal van het onderzoek blijkt dat die latere verhoren ten dele zijn geschied op initiatief van de politie, omdat de aanvankelijke aangiftes te weinig concreet en gedetailleerd zouden zijn om een zaak te starten. Daaruit kan worden verklaard wat Wagenaar omschrijft als een 'trage dosering van beschuldigingen'. Alleen ten aanzien van opa heeft zij later aangifte gedaan. Verder blijkt uit de stukken dat [het slachtoffer] al in haar eerste contacten met de politie, weken voordat ze aangifte deed, heeft gesproken over seksueel misbruik door haar vader en haar broer [aanvrager]. Wellicht komt Wagenaar tot zijn veronderstelling doordat hij niet over het gehele dossier beschikt, zoals hij zelf in zijn rapportage aangeeft.
28. Over de druk die tijdens de politieverhoren op [aanvrager] (aanvrager) kan zijn ontstaan, merkt Wagenaar in zijn rapport op:
'Het is niet onbekend dat het gebruik van druk, of liever verhoormethoden die ongemerkt een druk doen ontstaan, op sommige getuigen en verdachten een grote invloed kan hebben [...]. Uw cliënt [[medeverdachte], JWF] en [aanvrager] [aanvrager, JWF] lijken met hun uit onderzoek gebleken beperkte intellect ideale doelwitten voor zulke methoden. Ik kan natuurlijk niet vaststellen of er inderdaad ongewenste verhoormethoden zijn gebruikt. Wel kan ik vaststellen dat de registratie van de verhoren in deze zaak minimaal is, en zeker onvoldoende om een goede beoordeling te maken van hoe in feite de gang van zaken is geweest.'
29. Behalve deze algemene opmerkingen over het risico dat personen als aanvrager een onjuiste bekentenis of verklaring afleggen, heb ik in het rapport van Wagenaar geen enkel aanknopingspunt kunnen vinden voor de veronderstelling dat er tijdens de verhoren van aanvrager en zijn zoon enige druk is uitgeoefend. Ook wordt in het rapport geen enkele aandacht besteed aan het gegeven dat aanvrager ook ter terechtzitting, terwijl hij werd bijgestaan door een raadsman, geen afstand heeft genomen van zijn bekennende verklaringen bij de politie of van zijn aangifte tegen zijn vader.
30. Vergelijkbare vraagtekens bij het politieonderzoek worden geplaatst in het onderzoek dat is uitgevoerd door H. Timmerman en is gedateerd 19 juli 2006. Het onderzoek is verricht in het kader van de aanvrage tot herziening ingediend namens de vader van aanvrager. Voor dit onderzoek geldt dat het zich in het bijzonder heeft gericht op de betrouwbaarheid van de verklaringen die [aanvrager] en [het slachtoffer] hebben afgelegd met betrekking tot seksueel misbruik door hun vader en grootvader waarvan zij het slachtoffer zijn geworden.
31. De conclusie van Timmerman luidt: 'dat het politieonderzoek wat kwaliteit betreft ver beneden de maat is gebleven.' Ik citeer de twee afsluitende alinea's, waarin de resultaten en conclusies kernachtig worden samengevat, volledig:
'Indien er kritiek mogelijk is op een politieonderzoek, dan is het meestal omdat één onderdeel qua uitvoering wat aan de zwakke kant is. Maar doordat de rest op een goede wijze is uitgevoerd, heeft zoiets meestal geen verstrekkende gevolgen. In dit geval is elk onderdeel ver beneden de maat. En dit versterkt elkaar. Ik kan dan ook geen ander oordeel over dit onderzoek vellen dan dat het nergens op lijkt. Men is begonnen met een valse aangifte, men heeft een slecht onderzoek verricht en men heeft valse bekentenissen verkregen. Erger kun je het niet voorstellen.
Het gevolg hiervan is dat de rechtbank heeft geoordeeld op basis van feiten die niet op hun waarheidsgehalte zijn onderzocht en voornamelijk afkomstig zijn van een aangifte, die als vals bestempeld dient te worden. Bovendien heeft de politie tijdens het verhoor de verdachten niet op een correcte wijze verhoord, namelijk door de verdachten onder druk te zetten, valse beloftes te doen en voor te liegen. Het is vrijwel onmogelijk dat een rechtbank op basis hiervan een juist oordeel heeft kunnen vellen.'
32. Het onderzoek van Timmerman is overwegend gebaseerd op bestudering van de stukken waarover de Rechtbank beschikte. Voorts heeft Timmerman ten behoeve van het onderzoek gesproken met de aanvrager zelf en met de vader van aanvrager. Zijn conclusie dat verdachten bij de politieverhoren onder druk zijn gezet, dat hen valse beloftes zijn gedaan en dat ze zijn voorgelogen, berust naar ik uit het rapport met bijlagen opmaak uitsluitend op mededelingen van die strekking door aanvrager en zijn vader aan Timmerman gedaan. Ook hier blijft het onduidelijk waarom tijdens de terechtzittingen niet is gewezen op de druk die op aanvrager zou zijn uitgeoefend terwijl aanvrager door een raadsman werd bijgestaan.
33. Voorts stoelt de aanvrage op een rapport dat prof. dr. R. Bullens op 6 maart 2003 heeft uitgebracht na een door hem op verzoek van de Officier van Justitie verricht onderzoek. Dit onderzoek is gedaan in verband met de verklaringen die door aanvrager en zijn zus [het slachtoffer] zijn afgelegd over seksueel misbruik door hun grootvader [aanvrager]. Aan Bullens is de vraag voorgelegd 'welke argumenten, aanwijzingen of indicaties pro en contra de geloofwaardigheid van de door [het slachtoffer] en [aanvrager] afgelegde verklaringen zijn aangetroffen en welke mogelijke alternatieve verklaringen er zijn voor het door betrokkenen getoonde gedrag en de geuite beschuldigingen'. Een week nadat Bullens zijn onderzoeksrapport had uitgebracht, heeft dezelfde Officier van Justitie aan de raadsman van de grootvader van aanvrager laten weten dat de zaak tegen grootvader werd geseponeerd wegens onvoldoende wettig en overtuigend bewijs om tot een vervolging en veroordeling te kunnen komen.
34. Bullens schrijft over zijn onderzoek de volgende slotoverwegingen in zijn rapport:
'Aan beide verklaringen (op basis van het psychologisch onderzoek van [aanvrager] en van het interview van [het slachtoffer]) zitten de nodige (zeer) problematische kanten.
De kern van hetgeen [aanvrager] verklaart aangaande vermeend seksueel misbruik van hem door opa, is ronduit mager (lees: aspecifiek/algemeen, scriptmatig), terwijl de perifere aspecten teveel ongeloofwaardige/onbetrouwbare elementen in zich herbergen.
[Het slachtoffer] legt geen verklaring af, zegt met zoveel woorden dat "anderen" maar moeten beslissen op basis van hetgeen zij eerder daarover (d.d. 06-12-2000) bij de politie heeft verklaard. [Het slachtoffer] heeft desgevraagd géén verklaring waarom ze bij onderzoeker destijds (d.d. 07-09-1999) niet de waarheid heeft gesproken c.q. heeft gelogen dat opa haar "nooit" zou hebben misbruikt.
[Het slachtoffer] is van mening dat zij haar leven weer op de rails heeft en dat ze mede daardoor niet meer wil investeren in juridische procedures met betrekking tot opa. Volgens haar zou [aanvrager] dit thans óók vinden [N.B. men bedenke hierbij dat [aanvrager] - als dader van [het slachtoffer] - nog het een en ander verschuldigd is aan haar - als slachtoffer -; niet uit te sluiten valt dat hij haar gedragslijn om die reden zal volgen teneinde - beïnvloedbaar en sociaal wenselijk als hij nu eenmaal is - iets van zijn schuld jegens haar te kunnen inlossen].
Op psychologische gronden valt te overwegen om - mede gelet op genoemde problematische aspecten in hun beider verklaringen - hun huidige wensen te respecteren (om de zaak tegen opa te laten rusten). Onderzoeker is zich daarbij vanzelfsprekend volledig bewust van de eigen verantwoordelijkheid in deze van het openbaar ministerie en de rechterlijke macht.'
35. Deze slotbeschouwing bevestigt dat het door Bullens gedane onderzoek hoofdzakelijk betrekking had op het beweerde seksuele misbruik van [het slachtoffer] en [aanvrager] door hun grootvader. Het onderzoek van Bullens heeft zich niet gericht op de geloofwaardigheid van de verklaringen van [aanvrager] en [het slachtoffer] voor zover die betrekking hebben op de feiten waarvoor de aanvrager is veroordeeld.
36. In het door Bullens uitgebrachte rapport komt de betrouwbaarheid van een verklaring die [aanvrager] heeft afgelegd over het door hem gepleegde seksueel misbruik van [het slachtoffer] zijdelings aan de orde. De desbetreffende opmerkingen dienen in het rapport ter onderbouwing van de interpretatie door Bullens van de betrouwbaarheid van de verklaringen van [aanvrager] met betrekking tot het seksueel misbruik door de grootvader waarvan [aanvrager] het slachtoffer zou zijn geworden:
'Opvallend is verder dat [aanvrager] zo zeker zegt te weten dat hij op zijn 5de verjaardag voor het eerst seksueel misbruikt werd door opa, maar dat hij niet weet aan te geven wat dit misbruik dan concreet inhield [N.B. hetgeen weer vraagtekens oproept met betrekking tot zowel de verankering van het vermeende misbruik als de betrouwbaarheid/geloofwaardigheid van [aanvragers] verklaring in deze]. Hoe sociaal wenselijk (lees: afhankelijk van de situatie c.q. mogelijke consequenties die zijn uitspraken voor hemzelf kunnen hebben) [aanvrager] verklaart, moge blijken uit de ABJ-rapportage d.d. 4 december 2000 (derhalve slechts een kleine 3 maanden vóór de aangifte(3)). [Aanvrager] verklaart daarin (pag. 7) dat het misbruik van [het slachtoffer] door hem is begonnen toen hijzelf 12 jaar oud (!) en [het slachtoffer] derhalve 10 jaar was. In toto geeft hij daarmee te kennen dat hij is begonnen met het misbruik van [het slachtoffer] toen zij 4 jaar, respectievelijk 6 jaar, respectievelijk 10 jaar oud was. Telkenmale claimt [aanvrager] dit min of meer zeker te weten, hetgeen des te nadrukkelijker vraagtekens plaatst achter de betrouwbaarheid/geloofwaardigheid van zijn beweringen.'
37. In verband met de aanvrage is voorts van belang dat aanvrager op 2 augustus 2004 tegenover een notaris onder ede heeft verklaard dat zijn verklaringen over seksueel misbruik door zijn vader en grootvader niet waar zijn. Mede naar aanleiding van die verklaring hebben zijn vader en grootvader aangifte gedaan ter zake van het doen van een valse aangifte door aanvrager en [het slachtoffer]. Tegen het besluit daarnaar geen onderzoek in te stellen, hebben vader en grootvader vervolgens beklag gedaan bij het Hof te 's-Gravenhage. Bij de behandeling van het beklag heeft de raadsman van aanvrager verklaard dat aanvrager zijn verklaringen had ingetrokken onder druk van de familie. Het Hof heeft het beklag bij beschikking van 27 april 2005 gegrond verklaard en heeft de OvJ bevolen een vordering te doen tot het instellen van een gerechtelijk vooronderzoek tegen de aanvrager en zijn zuster. Uiteindelijk heeft dat onderzoek niet geleid tot een vervolging omdat het Hof daarvoor geen grond aanwezig achtte.
38. In het kader van het bedoelde gerechtelijk vooronderzoek is aanvrager gehoord. Over de feiten waarop de onderhavige aanvrage betrekking heeft, heeft hij op 15 november 2005 het volgende verklaard:
'Mijn verklaringen over wat er tussen [het slachtoffer] en mij is voorgevallen, kloppen wel. Wat mijn vader en mijn opa met [het slachtoffer] hebben gedaan, weet ik niet, want daar was ik niet bij.
Op vragen van mr. Alderlieste antwoord ik het volgende.
Ik heb geen gemeenschap gehad met [het slachtoffer]. Dat is nooit gebeurd. Toen ik bij [B] was, heeft er een gesprek plaatsgevonden tussen [het slachtoffer] en mij. Mijn behandelaar [betrokkene 3] was daarbij aanwezig. Dat was ongeveer drie à vier jaar geleden. Ik herinner mij niet meer wat daar is besproken en waarom dat gesprek is gevoerd. Het kan wel zijn dat dat gesprek is gegaan over wat er tussen mij en mijn zus is voorgevallen, dat het ging over de handtastelijkheden.
De Officier van Justitie zegt mij dat ik bij de politie heb verklaard dat ik jarenlang met [het slachtoffer] heb geneukt. Het klopt niet dat ik jarenlang met [het slachtoffer] heb geneukt.'
39. Bij de beoordeling van de aanvrage moet voorop worden gesteld dat als grondslag voor een herziening, voor zover hier van belang, slechts kan dienen een omstandigheid die bij het onderzoek op de terechtzitting de rechter niet is gebleken en die het ernstige vermoeden wekt dat, ware zij bekend geweest, het onderzoek der zaak zou hebben geleid tot vrijspraak van de veroordeelde (hierna: novum). De aard van het onderhavige rechtsmiddel brengt mee dat de aangevoerde grond voor herziening niet reeds bij de eerdere berechting mag zijn gebleken. In dat geval is immers geen sprake van een novum, maar van een omstandigheid die de rechter die de veroordeling uitsprak, in zijn oordeel heeft kunnen betrekken.
40. Voorts kan het novum slechts een omstandigheid van feitelijke aard betreffen. Een mening, overtuiging of gevolgtrekking kan in het algemeen niet als een omstandigheid van feitelijke aard worden aangemerkt. Dat brengt mee dat het oordeel van een deskundige in beginsel - behoudens bijzondere omstandigheden - slechts dan als een novum kan gelden indien deze deskundige is uitgegaan van feiten en/of omstandigheden van feitelijke aard welke niet bekend waren dan wel niet geacht kunnen worden bekend te zijn geweest aan de rechter die de uitspraak heeft gewezen waarvan herziening wordt gevraagd. Daarbij verdient opmerking dat aan de omstandigheid dat de deskundige op wiens bevindingen de bewezenverklaring in belangrijke mate steunt, nadien tot een ander oordeel komt, in beginsel meer gewicht kan worden toegekend dan aan een - van die deskundige afwijkend - oordeel van een andere deskundige.(4)
41. Voor zover de oordelen van de deskundigen betrekking hebben op de betrouwbaarheid van de verklaringen van [het slachtoffer] over het seksuele misbruik door aanvrager, blijkt niet dat die oordelen berusten op feiten en/of omstandigheden van feitelijke aard welke niet bekend waren dan wel niet geacht kunnen worden bekend te zijn geweest aan de rechter die de uitspraak heeft gewezen waarvan herziening wordt gevraagd. De deskundigenoordelen betreffen in zoverre dus - kort gezegd - meningen, overtuigingen en gevolgtrekkingen welke niet als een omstandigheid van feitelijke aard kunnen worden aangemerkt.
42. Voor zover de deskundigen vraagtekens plaatsen bij de betrouwbaarheid van de verklaringen van aanvrager bij de politie, berust hun analyse grotendeels op kenmerken van die verklaringen waarvan de rechtbank destijds kennis heeft kunnen nemen. Reeds daarom leveren die oordelen geen novum op. Dat geldt ook voor de conclusie dat aanvrager gemakkelijk beïnvloedbaar is gelet op zijn persoonlijkheid en dat dit zou kunnen verklaren dat hij bij de politie ten onrechte een bekennende verklaring heeft afgelegd, zoals in het rapport van Wagenaar aan de orde wordt gesteld. De Rechtbank heeft in haar vonnis gebruik gemaakt van de rapporten van kinder- en jeugdpsychiater [arts 4] en psycholoog [arts 5] waarin - kort gezegd - de kwetsbaarheid van aanvrager wordt beschreven.
43. Daarmee resteert het gegeven dat aanvrager later het bewezenverklaarde heeft ontkend. Daarbij valt in de eerste plaats op dat aanvrager niet alleen bij de politie een bekennende verklaring heeft afgelegd, maar ook ter terechtzitting maanden later. Zijn verklaring voor het feit dat hij bij de politie ten onrechte heeft bekend, is thans dat hij niet langer opgewassen was tegen de op hem uitgeoefende druk. Aanvrager verklaart daarover in een gesprek met H. Timmerman dat hij niet in het tweede verhoor al heeft verklaard dat hij [het slachtoffer] betastte en dat er nog iets anders was waar hij over wilde nadenken, maar dat hij pas na een aantal verhoren, toen hij niet meer tegen de uitgeoefende druk op kon, is gaan bekennen. Voor die stelling is geen enkele steun te vinden in het van dat verhoor opgemaakte proces-verbaal dat volgens de tekst daarvan op dezelfde dag is opgemaakt en ondertekend. De verdere bekentenis is opgenomen in het derde verhoor, dat de ochtend van de tweede dag plaats vond. Geconstateerd moet worden dat in ieder geval in dat proces-verbaal geen enkele steun is te vinden voor de gang van zaken die aanvrager over dat verhoor heeft geschetst. Ook blijkt niet dat er door de raadsman enig verweer is gevoerd ten aanzien van de juistheid van de bekentenis van verdachte of ten aanzien van eventuele druk die op hem zou zijn uitgeoefend tijdens de verhoren.
44. In dit verband is nog van belang hetgeen [het slachtoffer] op 15 november 2005 heeft verklaard. Zij werd toen als getuige gehoord in het kader van een gerechtelijk vooronderzoek dat plaatsvond nadat het Hof bij beschikking van 27 april 2005 het beklag op de voet van art. 12 Sv gegrond had verklaard. Het proces-verbaal dat is opgemaakt van het verhoor van [het slachtoffer] bij de rechter-commissaris behelst onder meer de volgende verklaring van [het slachtoffer]:
'Op vragen van de Officier van Justitie antwoord ik het volgende:
Het klopt dat er een gesprek heeft plaatsgevonden tussen mijn broer en mij bij [B]. Dat gesprek heeft iets meer dan twee jaar geleden plaatsgevonden. De behandelaar van [aanvrager] vroeg of ik wilde komen voor een gesprek. [Aanvrager] wilde zeggen waarom hij mij seksueel had misbruikt en wilde daarvoor excuses aanbieden. Ik ben naar [B] gegaan. [Aanvrager] vertelde mij dat hij mij seksueel had misbruikt. Hij zei ook waarom. Hij zei dat ook hij door mijn vader was misbruikt en dat dat misschien de oorzaak was. De Officier van Justitie vraagt mij of toen gedetailleerd is besproken wat er tussen [aanvrager] en mij is voorgevallen. Ja, dat is het geval. De Officier van Justitie vraagt mij over welke handelingen wij het dan hebben gehad die gebeurd zouden zijn. Die handelingen bestonden daaruit dat [aanvrager] gemeenschap had met mij. Dat heeft [aanvrager] toen zelf toegegeven.'
45. Op een aspect van de zaak wil ik nog iets nader ingaan en dat is de verwijzing in de aanvrage naar het intact beoordeelde maagdenvlies van [het slachtoffer]. Ik merk op dat de onderhavige aanvrage - door de samenhang van de bewezenverklaarde feiten en de overgelegde stukken die over een weer door aanvragers worden gebruikt - nauw verweven is met de aanvrage tot herziening van de veroordeling van de vader van aanvrager. In de aanvrage van de vader van aanvrager wordt een beroep gedaan op medisch onderzoek dat op 30 juni 1999 is uitgevoerd waaruit blijkt dat het maagdenvlies van [het slachtoffer] intact was, terwijl [het slachtoffer] heeft verklaard dat zij 3 dagen daarvóór nog seksueel is misbruikt. In de onderhavige aanvrage wordt dit feit slechts tamelijk zijdelings genoemd. Het intact zijn van het maagdenvlies wordt aangehaald als een aspect op grond waarvan zou moeten worden geoordeeld 'dat deze zaak zo veel vraagtekens oproept, dat alleen een grondige en nieuwe behandeling van de zaak recht doet aan de belangen van [aanvrager] en de samenleving.'
46. Wat het intact beoordeelde maagdenvlies betreft, merk ik op dat zich in het dossier inmiddels diverse rapporten en verklaringen van deskundigen over dit onderwerp bevinden. Daaronder is het rapport dat is opgesteld door gynaecologe [arts 2] die [het slachtoffer] op 30 juni 1999 heeft onderzocht. Een samenvatting van de bevindingen van dat onderzoek behoorde reeds tot de stukken waarvan moet worden aangenomen dat de Rechtbank daarvan kennis heeft genomen.
47. In het kader van de beklagprocedure is nog nadere informatie verkregen omtrent het door [arts 2] uitgevoerde onderzoek. Tevens is in dat kader een nieuw deskundigenrapport uitgebracht dat voor de betekenis van het verrichte onderzoek van belang is. Om de betekenis van het door [arts 2] als intact beoordeelde maagdenvlies te waarderen, is daarbij van belang dat gynaecoloog [arts 7] een rapport heeft uitgebracht aan de rechter-commissaris in het kader van het gerechtelijk vooronderzoek dat in opdracht van het Hof Den Haag was gevorderd. In het begin van haar rapport aan de rechter-commissaris merkt [arts 7] op dat aan de constatering dat het maagdenvlies van [het slachtoffer] nog intact zou zijn, door de broer en vader van [het slachtoffer] 'zeer veel waarde wordt gehecht'.
48. Uit de verschillende deskundigenverklaringen kan worden afgeleid dat de deskundigen [arts 2] en [arts 7] - anders dan de gynaecoloog [arts 1] - van mening zijn dat het feit dat er sprake is geweest van seksueel misbruik gedurende vele jaren niet onverenigbaar is met het gegeven dat er geen afwijkingen aan het hymen worden geconstateerd. Wel is ook de gynaecoloog [arts 7] van oordeel dat het onwaarschijnlijk is dat het maagdenvlies enkele dagen voor het gynaecologisch onderzoek door penetratie beschadigd is, indien bij dat onderzoek wordt geconstateerd dat het maagdenvlies intact is. Dat levert echter nog niet een ernstig vermoeden op dat de verklaring van [het slachtoffer], dat haar vader enkele dagen voor het onderzoek geslachtsgemeenschap met haar heeft gehad, niet waar is en de verklaringen van [het slachtoffer] onbetrouwbaar zijn. Uit het rapport van de deskundige [arts 7] kan immers ook worden opgemaakt dat recente penetratie niet onder alle omstandigheden hoeft te betekenen dat aan het hymen beschadigingen worden geconstateerd. Ik verwijs in dit verband ook naar de pagina's 132 en volgende uit Peter J. Van Koppen, Fokke Fernhout en Saskia van Bergen, Het maagdenvlies als bewijs, Den Haag: Boom Juridische Uitgevers 2009, waarin deze zaak wordt besproken.(5)
Conclusie
49. Resumerend kom ik tot de volgende beoordeling. De bewezenverklaarde feiten berusten op aangiftes van [het slachtoffer] welke in enige mate steun vinden in verklaringen van een toenmalige vriendin van het slachtoffer, een vrouw die werkzaam was op de school die het slachtoffer bezocht en in briefjes van [het slachtoffer]. Aanvrager heeft herhaaldelijk de bewezenverklaarde feiten bekend, niet alleen bij de politie maar ook ter terechtzitting van de Rechtbank terwijl hij door een raadsman werd bijgestaan. Voorts is opmerkelijk dat aanvrager tegen het vonnis waarop de aanvrage betrekking heeft, geen hoger beroep heeft ingesteld. Een reden daarvoor blijkt niet uit de stukken en is in de aanvrage evenmin gegeven. Evenmin is de onderbouwing van de reden waarom aanvrager bij de politie ten onrechte zou hebben bekend overtuigend. Aanvrager stelt dat hij na een aantal verhoren onder de druk is bezweken, maar uit de stukken blijkt dat hij op de eerste dag al in het tweede verhoor een gedeeltelijk bekennende verklaring heeft afgelegd. Een volledige bekentenis volgde de ochtend van de tweede dag.
50. Bovendien heeft [het slachtoffer] bij de rechter-commissaris verklaard dat aanvrager in een gesprek in [B], alwaar aanvrager werd behandeld, heeft toegegeven dat hij haar jarenlang had misbruikt door geslachtsgemeenschap met haar te hebben. Hij wilde [het slachtoffer] zijn excuses aanbieden.
51. Dit alles maakt dat aanvrager geen aannemelijke verklaring geeft voor het feit dat hij op zijn bekentenis terugkomt, waardoor deze omstandigheid niet tot herziening kan leiden (HR 4 novermber 2008, LJN BG2858).
52. Evenmin kan de naar voren gebrachte twijfel over de betrouwbaarheid van de aangifte van [het slachtoffer] een novum opleveren. Het gaat grotendeels om een waardering van omstandigheden die de rechter destijds in zijn beoordeling van de zaak kon betrekken.
53. Het voorgaande brengt mij tot de conclusie dat de aanvraag ongegrond is en dient te worden afgewezen.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
1 Zie Panovits t. Cyprus, nr. 4268/04, EHRM 11 december 2008.
2 'Ook ben ik best wel bang voor de reaktie van mijn vader, opa en broer. Ik ben bang dat ze mij vinden en dat ik dan gestraft wordt. Ondanks dit wil ik toch dat mijn vader, broer en opa gestraft worden voor wat ze hebben gedaan. Ik wil dat het stopt en dat ik geholpen word.', verklaring van 22 juli 1999 in proces-verbaal PL17J0 - 24/03/1999 - 273-2-0,p. 1-2.
3 Hiermee is bedoeld de aangifte tegen de grootvader, JWF.
4 HR 7 oktober 2008, 2009, 44 rubriek 3; HR 18 maart 2008, LJN BA1024 rov. 6.5.
5 Zie ook de tegenstrijdigheid in W.A. Wagenaar, H. Israëls & P.J. van Koppen, De slapende rechter, Amsterdam: Bert Bakker 2009. In het aan de onderhavige zaak gewijde hoofdstuk Tamboer staat het volgende (p. 163-164): 'De deskundige arts verklaarde dat Jennifer [zoals [het slachtoffer] in het boek wordt genoemd, JWF] een intact maagdenvlies had. Aan dat soort verklaringen kunnen niet zomaar consequenties worden verbonden, omdat er een soort volksgeloof is dat de vagina van de vrouw hermetisch is afgesloten door het maagdenvlies. Als die afsluiting niet meer volledig is, moet dat volgens hetzelfde geloof wel betekenen dat de betrokken vrouw gemeenschap heeft gehad. In werkelijkheid bestaat een dergelijk geheel afsluitend vlies niet, en is er een aanzienlijke natuurlijke variatie in de aanleg van het maagdenvlies of hymen. Soms wijzen bepaalde beschadigingen op het hebben van gemeenschap, maar afwezigheid van beschadigingen wijst niet op het niet hebben van gemeenschap. De medische verklaring over Jennifer is dus tamelijk nietszeggend en onbruikbaar als bewijs voor wat dan ook.' In het afsluitende hoofdstuk wordt aan het maagdenvlies een andere betekenis toegekend (p. 202): 'In de zaak-Tamboer wordt maar even weggestreept dat dochter Jennifer, ondanks duizenden verkrachtingen, volgens een medische verklaring nog maagd is.'