ECLI:NL:PHR:2009:BI5905
Parket bij de Hoge Raad
- J. Spier
- Rechtspraak.nl
Cassatieberoep inzake proceskostenveroordeling en vrijheid feitenrechter
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep dat tijdig is ingesteld door [eiser] c.s. tegen de uitspraak van het Hof, waarin zij als de overwegend in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten zijn verwezen. De Hoge Raad behandelt de vraag of de cassatiedagvaarding voldoet aan de eisen van artikel 407 lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, waarbij de stellingen waarop de klachten zijn gebaseerd, in de gedingstukken moeten worden vermeld. De middelen I-III voldoen niet aan deze eisen, waardoor deze middelen niet ontvankelijk zijn.
Middel IV richt zich tegen het oordeel van het Hof dat [eiser] c.s. in de proceskosten moeten worden verwezen. De Hoge Raad stelt vast dat het Hof bij de beoordeling van de proceskosten niet alleen naar de hoogte van de vordering heeft gekeken, maar ook naar het aantal posten waarop de vordering betrekking had. Hoewel het mogelijk was om tot een andere proceskostenveroordeling te komen, oordeelt de Hoge Raad dat het oordeel van het Hof de toets der kritiek in cassatie kan doorstaan. Dit oordeel is niet onjuist en is, verstaan als bedoeld, ook niet onbegrijpelijk.
Ten overvloede merkt de Hoge Raad op dat het Hof, in tegenstelling tot wat het heeft vermeld, [eiser] c.s. niet ten volle in de kosten heeft verwezen. Gezien de omvang van de rechtsstrijd, het aantal processuele handelingen en het feit dat er zowel een principaal als een incidenteel appel was, zou een volledige kostenveroordeling op een aanzienlijk hoger bedrag zijn uitgekomen dan het door het Hof toegekende bedrag van € 1.788 voor salaris. De conclusie van de Advocaat-Generaal strekt tot verwerping van het cassatieberoep met toepassing van artikel 81 RO.