1 De vaststaande feiten zijn ontleend aan rov. 2.1 - 2.9 van het in cassatie bestreden arrest. Daarin neemt het hof blijkens rov. 2, de door de rechter van de eerste aanleg in rov. 2 van diens eindvonnis van 18 januari 2006 vastgestelde feiten tot uitgangspunt.
2 Boven de door mij (niet zonder moeite) verkregen tekst van deze CAO staat als "officiële" naam: "Collectieve Arbeidsovereenkomst voor de Ziekenhuizen van 1991-2001"; maar de verkorte naam "CAO Ziekenhuizen 1999 - 2001" of "CAO Ziekenhuiswezen 1999 - 2001" wordt op vele plaatsen in de tekst van de CAO gebruikt. De eerstgenoemde verkorte naam (die ik ook heb gebruikt) staat ook onderaan elke pagina van de gepubliceerde versie.
3 Aldus de vaststelling van het hof (waarover in cassatie niet wordt geklaagd). In werkelijkheid gaat het op dit punt om een bevestiging van de score uit de oorspronkelijke functiewaardering. Daarentegen adviseerde de IBC de score op de factor "zelfstandigheid" van E te "verhogen" naar F (zie prod. 5 bij de inleidende dagvaarding). Voor het totaalresultaat is, naar men geneigd is te denken, het verschil gering.
4 Het hof heeft in rov. 2.7 vastgesteld dat de IBC had geadviseerd om de score voor het gezichtspunt oplettendheid te wijzigen in D. Dit strookt niet met het advies van de IBC (zie de al genoemde prod. 5 bij de inleidende dagvaarding).
5 Prod. 6 bij de inleidende dagvaarding. St. Antonius voegt daarbij toe dat de onderdelen kennis en uitdrukkingsvaardigheden worden aangepast. Dit is hersteld bij brief van 12 augustus 2004, prod. 9 bij de inleidende dagvaarding. Het herstel had blijkens deze brief geen gevolgen voor de functie-indeling.
6 Hier is waarschijnlijk sprake van een verschrijving. Vermoedelijk is die daaruit te verklaren dat LBC de gangbare afkorting is voor een andere bezwarencommissie (dan de LCF), die geschillen beoordeelt over functiewaarderingen op grond van de CAO voor GGZ-instellingen (zoals verpleeghuizen).
7 Het bestreden arrest is van 20 juni 2007. De cassatiedagvaarding werd uitgebracht op 20 september 2007.
8 Dit blijkt uit inlichtingen verkregen van [betrokkene 1], een van de "Contactpersonen AVV" van het Ministerie van Sociale Zaken (e.a.).
9 Besluit van de Minister van Sociale Zaken (e.a.) van 17 november 1998, bijvoegsel bij de Staatscourant van 20 november 1998.
10 Voor de vraag van de betekenis van algemeen-verbindend-verklaring voor de beoordeling van een CAO als "recht" verwijs ik naar HR 27 september 1991, NJ 1991, 788, rov. 3.2 en HR 15 maart 1991, NJ 1991, 417, rov. 3.3; en naar de beschouwingen in alinea's 2.1 e.v. uit de conclusie van A - G Mok voor het eerstgenoemde arrest. Nu de bepalingen waarom het in de onderhavige zaak gaat noch tijdens de gebeurtenissen waar het om gaat algemeen verbindend verklaard waren noch nadien of voordien algemeen verbindend verklaard zijn, ligt in de rede dat die bepalingen niet voor beoordeling als "recht" in aanmerking (kunnen) komen.
11 Bijwege van greep uit de vele beslissingen waarin dit criterium in dergelijke bewoordingen tot uitdrukking komt, noem ik HR 4 februari 1994, NJ 1994, 364, rov. 3.2; HR 18 juni 1993, NJ 1993, 615, rov. 4 (zie ook alinea's 4.1 - 4.3 van de conclusie van A - G Mok voor dit arrest). Men spreekt overigens wel van "marginale toetsing" in alle gevallen waarin een besluit moet worden beoordeeld waarbij aan de tot besluiten bevoegde een zekere vrije beleidsruimte (de "marge") toekomt. De toetsing dient dan te gebeuren met inachtneming van de desbetreffende "marge": pas bij overschrijding daarvan komt zo'n besluit voor sanctionering door de rechter in aanmerking.
Zoals voor de hand ligt, kan de vrije beoordelingsmarge die aan een tot besluiten bevoegde instelling toekomt, in sommige situaties - afhankelijk van de aard van het besluit, van de aard van de als bevoegd aangewezen instelling, van de toepasselijke regelgeving etc. - ruimer zijn dan in andere. Er is dus geen algemene toetsingsnorm die als "marginale toetsing" bekend staat: de marge waarbinnen de rechter de beleidsvrijheid van het beslissende gremium moet respecteren is tot op zekere hoogte variabel, afhankelijk van aspecten als de zojuist (bijwege van voorbeeld) genoemde.
12 Het middel neemt met recht tot uitgangspunt dat in eerdere cassatiezaken over functiewaardering, is geoordeeld dat aan de werkgever een zekere beoordelingsvrijheid - een "marge" als in de vorige voetnoot bedoeld - toekomt, en dat de rechter beslissingen van de werkgever met een dienovereenkomstige terughoudendheid behoort te toetsen; zie bijvoorbeeld HR 2 mei 2003, NJ 2003, 442, rov. 3.3; HR 14 maart 2003, NJ 2003, 312, rov. 3.4.2 (waar naar HR 27 september 1991, NJ 1991, 788 wordt verwezen); HR 13 september 1996, NJ 1997, 38 m.nt. PAS, rov. 3.3.2. De rechtspositieregelingen die in deze zaken beoordeeld werden, vielen overigens telkens wél aan te merken als "recht" in de zin van art. 79 RO.
13 Onder eerdere CAO's voor het Ziekenhuiswezen traden als zodanig wel "Indelingsadviescommissies", functionerend binnen de organisatie van de werkgever op, zie bijvoorbeeld het al genoemde arrest HR 13 september 1996, NJ 1997, 38 m.nt. PAS, rov. 3.1 sub vi en vii.
14 Men vindt dat in de Bijlagen bij de CAO Ziekenhuizen 1999 - 2001, en wel op p. 83. De Bijlage in kwestie is te vinden als bijlage bij prod. 14 bij de dagvaarding in eerste aanleg. Overigens is het, zoals al even werd aangestipt, moeilijk om toegang tot deze CAO en de Bijlagen daarbij te krijgen.