ECLI:NL:PHR:2009:BI8496
Parket bij de Hoge Raad
- mr. De Vries Lentsch-Kostense
- Rechtspraak.nl
Ongerechtvaardigde verrijking en de gevolgen van samenwoning in een woning
In deze zaak heeft eiser tot cassatie, die van 1992 tot medio 1999 samenwoonde met [betrokkene 1], een vordering ingesteld na de beëindiging van hun relatie. Eiser vorderde primair de eigendomsoverdracht van de woning waarin zij samenwoonden, en subsidiair betaling van een bedrag wegens ongerechtvaardigde verrijking. De woning was in eigendom van [betrokkene 1] en was gekocht voor f 210.000,- met een lening van haar vader. Eiser stelde dat hij kosten had gemaakt voor de woning, waaronder rente aan de vader van [betrokkene 1], overdrachtskosten, en kosten voor verbouwing en onderhoud. De rechtbank te Rotterdam heeft de primaire vordering toegewezen, maar het hof te 's-Gravenhage heeft deze vordering in hoger beroep afgewezen. Het hof oordeelde dat onvoldoende bewijs was geleverd dat [betrokkene 1] ongerechtvaardigd was verrijkt door de betalingen van eiser, en dat de lijst met roerende goederen geen deel uitmaakte van de koopprijs. Eiser heeft cassatie ingesteld, maar de Procureur-Generaal concludeert dat de klachten niet tot cassatie kunnen leiden. De klachten zijn voornamelijk gericht tegen de motivering van het hof en de afwijzing van de subsidiaire vordering op basis van ongerechtvaardigde verrijking. De conclusie van de Procureur-Generaal is dat het cassatieberoep moet worden verworpen, omdat de klachten niet voldoende zijn onderbouwd en niet leiden tot een andere uitkomst.