ECLI:NL:PHR:2009:BJ3043
Parket bij de Hoge Raad
- M. Rank-Berenschot
- Rechtspraak.nl
Cassatiedagvaarding op naam overledene in plaats van erfgenamen; Evidente vergissing en geen niet-ontvankelijkverklaring
In deze zaak gaat het om een cassatiedagvaarding die is ingesteld door eiseres tegen verweerder, die inmiddels was overleden. De zaak betreft een opdracht die verweerder in 1993 aan eiseres had gegeven om als architect op te treden voor de bouw van een discotheek. De bouw vond plaats in de tweede helft van 1995, maar het pand vertoonde technische problemen. Eiseres heeft in 2007 cassatie ingesteld tegen een eindarrest van het gerechtshof, waarbij verstek is verleend aan verweerder. De Hoge Raad behandelt de vraag of de cassatiedagvaarding geldig is, nu deze is ingesteld tegen een overleden partij.
De Hoge Raad oordeelt dat het in beginsel niet mogelijk is om te procederen tegen een overleden procespartij, tenzij er zich een van de in de jurisprudentie aanvaarde uitzonderingen voordoet. In dit geval is het hof in een eerder tussenarrest expliciet gewezen op het overlijden van verweerder, en eiseres had redelijkerwijs op de hoogte kunnen zijn van dit overlijden. De Hoge Raad concludeert dat eiseres in haar cassatieberoep niet-ontvankelijk is, omdat de dagvaarding niet aan de erfgenamen van verweerder is betekend, wat vereist is volgens de wet.
De conclusie van de Advocaat-Generaal is dat eiseres niet-ontvankelijk moet worden verklaard in haar cassatieberoep, omdat de procedure niet correct is voortgezet na het overlijden van verweerder. Dit arrest bevestigt de noodzaak om bij het instellen van rechtsmiddelen tegen een overleden partij de erfgenamen te betrekken, om zo de rechtszekerheid te waarborgen.