ECLI:NL:PHR:2009:BJ3255
Parket bij de Hoge Raad
- Mr. Bleichrodt
- Rechtspraak.nl
Noodweer en de beoordeling van een dreigende aanranding in het strafrecht
In deze zaak heeft de Hoge Raad zich gebogen over een beroep op noodweer in het kader van een strafzaak. De verdachte was eerder door het Hof te Arnhem veroordeeld voor mishandeling, waarbij hij een gevangenisstraf van één maand opgelegd kreeg, naast de tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde straf. De verdediging stelde dat de verdachte handelde uit noodweer, omdat hij zich bedreigd voelde door het slachtoffer, die hem met gebalde vuist benaderde. Het Hof verwierp dit beroep, oordelend dat er geen sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding. De verdachte had verklaard dat hij dacht dat het slachtoffer hem zou slaan, maar het Hof concludeerde dat deze gedachte niet voldeed aan de eisen voor een noodweersituatie. De Hoge Raad bevestigde het oordeel van het Hof, waarbij werd benadrukt dat de enkele vrees voor een aanranding niet voldoende is om tot zelfverdediging over te gaan. De beoordeling van de omstandigheden moet objectief zijn en de perceptie van de verdachte is niet doorslaggevend. De conclusie van de Procureur-Generaal was dat het beroep op noodweer niet kon slagen, en de Hoge Raad heeft dit oordeel onderschreven. De zaak illustreert de strikte eisen die aan een geslaagd beroep op noodweer worden gesteld in het Nederlandse strafrecht.