6. Het hof heeft het verweer onder het hoofd "voorwaardelijk opzet" als volgt samengevat en verworpen:
"Van de zijde van de verdachte is, op de gronden als vermeld in de door de raadsman overgelegde pleitnota, welke pleitnota mondeling ter zitting is aangevuld zakelijk samengevat aangevoerd dat geen sprake is geweest van (voorwaardelijk) opzet op de dood van [slachtoffer 1].
Verdachte moet aldus de raadsman in staat geacht worden om vanaf een afstand van anderhalve meter een doel met grote precisie te raken. Een afwijking van hooguit anderhalve centimeter behoort tot de mogelijkheden.
Verdachte was een geoefend schutter; een aantal jaren geleden kon hij op de schietbaan vanaf 10 meter vrijwel altijd een schijf in de roos raken. Daarna heeft hij een aantal jaren niet geschoten. Om een eenmaal verworven vaardigheid te behouden - ook voor wat betreft de kwaliteit/precisie van de uitoefening van die vaardigheid - behoeft die niet te worden onderhouden. Een onderbreking van enige jaren vermindert het vermogen om met een bepaalde precisie een doel te raken niet. Ook stress en spanning van het moment - bijvoorbeeld omdat men op een mens schiet in plaats van op een stil hangende schijf als waarop de vaardigheid is verkregen - he[bben] geen invloed, aldus de raadsman.
Daarbij heeft de raadsman nog impliciet gesteld dat alleen het kaliber en niet het soort wapen bij de geoefendheid van belang is.
Het oordeel van het hof.
Het hof verwerpt - evenals de eerste rechter - het verweer.
Verdachte heeft - zakelijk weergegeven - verklaard dat hij knallen hoorde, naar zijn slaapkamer is gelopen, een revolver heeft gepakt en daarna naar buiten is gelopen. Toen hij zijn woning uit kwam zag hij zijn vader op de grond liggen met een andere personen bij hem. Eén persoon lag boven op hem.
Hij meende te zien dat [slachtoffer 1] in de buurt van zijn vader schoppende bewegingen maakte. Hij heeft eerst een ander gewaarschuwd die wel reageerde en vervolgens het slachtoffer [slachtoffer 1], die niet reageerde.
Uit het onderzoek ter terechtzitting blijkt dat [slachtoffer 1] op dat moment met de rug naar verdachte was gekeerd.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij vervolgens met zijn revolver gericht heeft geschoten op de linker schouder van [slachtoffer 1]. Uit het onderzoek ter terechtzitting is tevens gebleken dat de schootsafstand niet kleiner dan 1 meter en maximaal anderhalve meter is geweest.
Met betrekking tot de geoefendheid van verdachte als schutter is uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren gekomen dat verdachte een aantal jaren geleden lid is geweest van een schietclub en daarna nog een periode als introducé heeft geschoten. Dit laatste met een wapen met hetzelfde kaliber als waarmee de verdachte in de onderhavige zaak heeft geschoten. De laatste jaren - degene die hem introduceerde heeft ter zitting verklaard: "Ik ben in 2001 of 2002 gestopt en toen is [verdachte] voor het laatst met mij mee geweest" - heeft verdachte niet meer geschoten. Geschoten werd op stilstaande doelen (schijven).
Het hof is van oordeel dat naar algemene ervaringsregels de kans aanmerkelijk is dat wanneer met vuurwapen van een afstand van niet kleiner dan 1 meter en maximaal anderhalve meter onder de hiervoor vermelde omstandigheden gericht op de linker schouder van een niet bewegingsloze persoon word[t] geschoten, vlak bij de schouder liggende vitale delen zodanig geraakt worden - het hof denkt daarbij met name aan vitale delen in de linker borst (bovenrug) en halsstreek - dat de dood daarvan het gevolg is. Elk weldenkend mens kan zich dit realiseren. Van omstandigheden waarom dit in casu voor verdachte niet zou gelden, is niet gebleken.
De gedragingen van verdachte kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer te zijn gericht op het in het bewezen verklaarde onder 1 primair omschreven gevolg, dat verdachte de aanmerkelijke kans op dit gevolg heeft aanvaard.
Aldus heeft verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat als gevolg van zijn bewezen verklaarde gedragingen of mede als gevolg van zijn bewezen verklaarde gedragingen [slachtoffer 1] door het omschreven gedrag van verdachte zodanig zou worden geraakt dat hij daardoor of ten gevolge daarvan het leven zou verliezen. Dat dit gevolg niet is opgetreden, doet daaraan niet af.
Met betrekking tot de specifieke onderdelen van het gevoerde verweer merkt het hof nog het navolgende op:
- Door en namens verdachte is aangevoerd dat hij een zodanig geoefend schutter zou zijn, dat hij zonder risico's te lopen op misschieten - of het slachtoffer op een andere plaats dan bedoeld te raken - op het slachtoffer [slachtoffer 1] kon schieten.
Echter zoals hiervoor reeds is aangegeven blijkt uit het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep, dat zijn laatste praktisch optreden op dit punt van een aantal jaren geleden is gedateerd.
Het hof acht het op basis van ervaringsregels ongeloofwaardig dat iemand die nadat hij een - betrekkelijk groot - aantal jaren niet heeft geschoten nog immer als een zodanig geoefend schutter kan worden aangemerkt, dat hij met een precisie als door de raadsman bedoeld zonder risico's vanaf een afstand van ongeveer anderhalve meter op een doel kan schieten. Van bijzondere omstandigheden waaronder dit bij verdachte anders zou zijn is niet gebleken.
In dit verband merkt het hof nog het volgende op. Uit de "Regeling toetsing geweldsbeheersing politie", in het bijzonder op artikel 2 van die regeling, volgt dat een politieambtenaar elk halfjaar opnieuw een schietvaardigheidtoets dient af te leggen. Indien een dergelijke toets onvoldoende resultaat heeft wordt zijn wapen door de korpsbeheerder ingenomen. Gelet op de frequentie waarmee deze ambtenaren hun bekwaamheid moeten bewijzen, kan niet worden volgehouden cq. als algemene ervaringsregel worden aangenomen dat iemand die jaren geleden voor het laatst heeft geschoten dezelfde graad van geoefendheid heeft als daarvoor.
In feite wordt het standpunt dat verdachte zijn geoefendheid heeft behouden ook door de verdediging zelf weersproken, immers ter adstructie van het bestaan van noodweer c.q. putatief noodweer merkt de verdediging (zakelijk weergegeven) op - verwezen wordt naar de overgelegde pleitnotitie - dat verdachte het slachtoffer bewust in de schouder heeft geschoten toen het slachtoffer niet reageerde op zijn toeroep. Verdachte stond op anderhalve meter. Hij kon niet anders reageren dan dat hij heeft gedaan. Het op de benen schieten (het hof begrijpt dat naast het been waarmede schoppende bewegingen werden gemaakt met name ook gedoeld wordt op het standbeen) was geen optie, omdat dit teveel risico voor zijn op de grond liggende vader opleverde. Hetzelfde geldt voor het schieten op de andere schouder omdat dan in de richting van de weg werd geschoten waar zich andere personen bevonden, aldus de verdediging.
- Door de verdediging is aangevoerd dat het slachtoffer op het moment van schieten niet bewoog. Verdachte heeft verklaard dat hij zag dat [slachtoffer 1] schoppende bewegingen richting zijn, verdachtes, vader aan het maken was. Het hof gaat er van uit dat deze in de visie van verdachte plaatsgevonden hebbende bewegingen - zo deze daadwerkelijk hebben plaatsgevonden - gelet op de ontstane situatie met (enige) kracht werden uitgevoerd. Onder die omstandigheden acht het hof het onaannemelijk dat het slachtoffer op het moment dat verdachte op hem schoot, met zijn bovenlijf geheel stil stond en dat reeds om die reden het risico van "misschieten" door verdachte uiterst klein zou moeten worden geacht.
- De stelling van de verdediging dat ook stress en spanning van het moment bijvoorbeeld omdat men op een mens schiet in plaats van op een stil hangende schijf als waarop de schietvaardigheid is verkregen geen invloed he[bben] wordt als - in strijd met algemene ervaringsregels - als onjuist beoordeeld. Van bijzondere omstandigheden waaronder dit bij verdachte anders zou zijn is niet gebleken.
- Ook de kennelijke stelling van de verdediging dat alleen het kaliber en niet het soort wapen (pistool of revolver) of het merk er toe doet wordt als in strijd met ervaringsregels verworpen. Het hof verwijst hierbij naar een feit van algemene bekendheid, te weten het feit dat de overgang van de "F.M." naar de Walther P5 door de politie gepaard is gegaan met een omscholingscursus van alle wapendragende politieambtenaren in Nederland."