ECLI:NL:PHR:2009:BJ5403
Parket bij de Hoge Raad
- mr. De Vries Lentsch-Kostense
- Rechtspraak.nl
Verdeling van opgebouwde pensioenrechten na ontbinding huwelijk
In deze zaak gaat het om de verdeling van opgebouwde pensioenrechten tussen twee gewezen echtgenoten na de ontbinding van hun huwelijk in 1982. De vrouw heeft een vordering ingesteld tegen de man, waarin zij stelt recht te hebben op een tijdsevenredig deel van de door de man opgebouwde pensioenrechten. De rechtbank te 's-Gravenhage heeft in haar vonnis van 24 december 2003 de vordering van de vrouw afgewezen. Het hof te 's-Gravenhage heeft dit vonnis bekrachtigd in een arrest van 30 januari 2008, waarbij het hof oordeelde dat de rechtbank terecht de toepasselijkheid van het arrest HR 27 november 1981 (Boon/Van Loon) heeft aangenomen. Het hof concludeerde dat het ouderdomspensioen aan de man toebehoorde en het (bijzonder) weduwepensioen aan de vrouw, en dat er geen basis was voor de door de vrouw gevorderde verdeling, omdat de vrouw niet had aangetoond dat zij minder had ontvangen dan de man.
De vrouw heeft cassatie ingesteld tegen het arrest van het hof, maar de Hoge Raad oordeelt dat de klachten in de cassatiedagvaarding niet tot cassatie kunnen leiden. De Hoge Raad stelt vast dat het hof de stellingen van de vrouw niet heeft genegeerd, maar deze heeft afgewezen op basis van de berekeningen van de pensioenverzekeraar Interpolis, die door de vrouw onvoldoende gemotiveerd zijn betwist. De Hoge Raad bevestigt dat pensioenrechten niet eenvoudigweg kunnen worden verdeeld, maar dat er een waardeverrekening moet plaatsvinden. De conclusie van de Procureur-Generaal is dat het cassatieberoep moet worden verworpen, omdat de aangevoerde klachten niet tot een andere uitkomst kunnen leiden.