5. De zoon heeft hoger beroep ingesteld en ook de moeder en de dochter hebben appel aangetekend. Het hof te 's-Gravenhage heeft op vordering van de Ontvanger beide appelzaken gevoegd. Bij arrest van 7 juni 2007 heeft het hof in beide zaken het vonnis waarvan beroep bekrachtigd. Het hof heeft daartoe overwogen als volgt.
Bij beschikking van 18 december 2002 is toegewezen het op art. 4:1107 lid 1 BW (oud) gegronde verzoek van de Ontvanger hem te machtigen de nalatenschap van de zoon in naam van de zoon, in zijn plaats en voor hem te aanvaarden. Gelet op het tweede lid van genoemd artikel brengt zulks met zich dat de verwerping van de erfenis "niet verder dan ten voordeele der schuldeisers, en ten beloope van hunne schuldvorderingen" is vernietigd. (rov. 5 en rov. 3)
De rechtbank behoefde die vernietiging, gelet op de duidelijke tekst van voormeld artikel, niet expliciet in bedoelde beschikking uit te spreken. Op grond van deze beschikking heeft de Ontvanger het recht zich tot het beloop van zijn vordering te verhalen op dat deel van de nalatenschap dat aan de zoon zou zijn toegevallen als geen verwerping had plaatsgevonden. (rov. 6)
Gesteld noch gebleken is dat tegen de beschikking een rechtsmiddel is aangewend. De zoon heeft de gelegenheid gehad de stelling van de Ontvanger dat hij door de verwerping is benadeeld, in die procedure te bestrijden, doch hij heeft zulks nagelaten. Dit brengt mee dat tussen de zoon en de Ontvanger als vaststaand moet worden aangenomen dat de Ontvanger door de verwerping is benadeeld. Aangezien de beschikking thans onherroepelijk vaststaat, hebben de moeder en de dochter te gedogen dat de Ontvanger tot het beloop van zijn vordering op de zoon, in diens plaats is getreden. Zij hebben evenmin als de zoon de mogelijkheid in de onderhavige procedure als geschilpunt op te werpen of de Ontvanger door de verwerping is benadeeld. (rov. 7)
Het vorenoverwogene impliceert dat in dit geding slechts aan de orde is of de rechtbank terecht en op goede gronden de notariële verdeling van de nalatenschap heeft vernietigd, moeder en dochter heeft bevolen met de Ontvanger tot een (nieuwe) verdeling over te gaan en de zoon heeft veroordeeld een en ander te gedogen. (rov. 8)
De belastingdeurwaarder is ingevolge art. 4 van de Invorderingswet 1990 in alle gevallen waarin de Ontvanger zelfstandig eisend of verwerend in rechte optreedt, bij uitsluiting bevoegd tot het in opdracht van de Ontvanger verrichten van deurwaarderswerkzaamheden, waaronder het in diens opdracht uitbrengen van dagvaardingen en andere exploten, ongeacht de aard van de door of tegen de Ontvanger ingestelde vordering. (rov. 9)
Met de rechtbank is het hof van oordeel dat, aangezien de Ontvanger een nieuwe verdeling vordert, de vordering van de Ontvanger impliciet ook een vordering tot vernietiging van de notariële verdeling inhoudt. (rov. 10)
Anders dan waarvan appellanten kennelijk uitgaan, is in deze procedure niet aan de orde op welke wijze de verdeling van de nalatenschap dient plaats te vinden en behoeft evenmin in deze procedure te worden vastgesteld hoe groot het erfdeel van de zoon is. De geschilpunten die partijen in dat kader hebben opgeworpen, dienen niet in deze procedure aan de orde te komen, doch desgewenst later, in het kader van de verdeling van de nalatenschap. Met de Ontvanger is het hof van oordeel dat bij de nieuwe verdeling ook de belastingschulden die zijn ontstaan na de verwerping kunnen worden betrokken. (rov. 12)
Ten overvloede merkt het hof nog het volgende op. De Ontvanger stelt zich terecht op het standpunt dat de aan de zoon opgelegde belastingaanslagen formele rechtskracht hebben verkregen nu deze onherroepelijk vaststaan, zodat zulks ook door derden als rechtsfeit moet worden geaccepteerd. Feiten of omstandigheden die een uitzondering op dat beginsel zouden rechtvaardigen, zijn gesteld noch gebleken. Moeder en dochter zijn niet gerechtigd om bezwaar of beroep tegen de aan de zoon opgelegde belastingaanslagen in te dienen. Voorts moet de stelling van appellanten dat met de verwerping werd beoogd te komen tot een verrekening van vorderingen en schulden tussen de zoon en de nalatenschap, als onjuist worden verworpen. Door de verwerping gaan de vorderingen die de nalatenschap op de zoon zou hebben, immers niet teniet. (rov.13)