1 Vooral ontleend aan rov. 2.1.2 - 2.1.5 van het in cassatie bestreden arrest. Blijkens rov. 2.1.1 van dat arrest sluit het hof aan bij de door de kantonrechter in de eerste aanleg in rov. 1.1 - 1.9 van diens tussenvonnis van 22 juli 2005 vastgestelde feiten.
2 Het arrest is van 15 november 2007. De cassatiedagvaarding is uitgebracht op 15 februari 2008.
3 Kamerstukken II 1987 - 1988, 20 657 nr. 3, p. 1 - 3; Kamerstukken II 1992 - 1993, 23 269 nr. 3, p. 3.
4 Die problemen worden samengevat weergegeven in Kamerstukken II 1987 - 1988, 20 657 nr. 3, p. 2 (onderaan). Zij komen nader aan de orde t.a.p. p. 10.
5 Kamerstukken II 1987 - 1988, 20 657 nr. 3, p. 9; Kamerstukken II 1992 - 1993, 23 269 nr. 3, p. 2, 5, 6, 15 en 16. Zie ook Kamerstukken II 1994 - 1995, 24 285 nr. 3, p. 4 en nr. 5, p. 1.
6 Van de evidentelijk aanzienlijke administratieve belasting die met beide maatregelen gepaard ging zegt de Memorie van Toelichting bij wetsontwerp 20 657 op p. 13 met gevoel voor "understatement", dat rekening wordt gehouden met enige verzwaring van de administratieve lasten voor werkgevers en overheid.
7 Het volgende ontleen ik, met dank, aan voetnoot 18 van de conclusie van A-G Bakels voor HR 18 januari 2002, NJ 2002, 106:
"Een tweetal citaten ontleend aan Lord Denning, The discipline of law, 1979, blz. 98 (over uitleg van overeenkomsten in geval van door partijen niet in hun overeenkomst verdisconteerde omstandigheden en met name over de vraag of de "reasonable man" daarbij tot maatstaf moet worden genomen):
Lord Wright of Durley, Legal essays and addresses, 1939, blz. 259: "The truth is that the court (...) decides this question in accordance with what seems just and reasonable. The court is in this sense making a contract for the parties - though it is almost blasphemy to say so."
Lord Radcliffe drukte zich nog scherper uit: "Their actual persons should be allowed to rest in peace. In their place there rises the figure of the fair and reasonable man. And the spokesman of the fair and reasonable man, who represents after all no more than the anthropomorphic conception of justice, is and must be the court itself." (Davis Contractors Ltd v Fareham Urban District Council [1956], AC 696, 728)."
8 Het debat daarover in Nederland (met uitweidingen naar andere Europese bronnen) is uitgebreid weergegeven in de bekende dissertatie van Van Dunné, Normatieve uitleg van rechtshandelingen, uit 1971.
9 Zie voetnoot 12 van de conclusie voor HR 2 november 2001, rechtspraak.nl LJN AB2751.
10 Ik ben inderdaad geneigd de hier beschreven mening uit Asser - Hartkamp 4 II te onderschrijven; zie ook Brunner - De Jong, Verbintenissenrecht algemeen, 2004, p. 20 - 23. De hier verdedigde benadering-in-twee-stappen blijkt ook in andere jurisdicties algemeen te zijn aanvaard, zie o.a. de in voetnoot 18 hierna te noemen bronnen.
Zoals uit de aangehaalde gedeelten van Asser - Hartkamp 4 II blijkt, bestaat er overigens in Nederland een aanzienlijke verscheidenheid aan meningen over wat de uitleg van overeenkomsten precies inhoudt en wat dat van de rechter vergt. Asser - Hartkamp 4 II zegt daar echter in nr. 281, slot, van dat het verschil tussen de daar beschreven opvattingen van theoretische aard is en dat zij in de praktijk tot dezelfde uitkomsten leiden. Daar zal het betoog dat ik wil verdedigen inderdaad ook op uitkomen.
11 Hier veroorloof ik mij de opmerking dat dit misschien een geval betreft dat als een uitzondering verdient te worden gekwalificeerd; maar dat juist wanneer over de betekenis van een overeenkomst meningsverschil ontstaat, die uitzondering vaak aan de orde blijkt te zijn. Men krijgt juist dan verschil van mening, als partijen bij het aangaan van de overeenkomst niet helder voor ogen heeft gestaan wat er in de inmiddels gerezen conflictsituatie zou gelden, en wanneer dat ertoe geleid heeft dat dat ook niet helder tot uiting komt in de teksten waarin de overeenkomst is vastgelegd, c.q. die voor de uitleg daarvan van betekenis zijn.
12 In die zin ook A - G Langemeijer in alinea 2.12 van de conclusie voor het Vodafone-arrest. Zie ook Wolters, Contracteren 2009, p. 15.
Hijma-Olthof, Compendium van het Nederlands Vermogensrecht, 2008, nr. 492a zeggen iets anders: het gaat om verschillende uitleginstrumenten, maar welke daarvan bij een concreet geval toepassing verdient, is aan de rechter overgelaten; maar zij bedoelen hiermee volgens mij inhoudelijk hetzelfde. "Sousentendu" lijkt mij daarbij dat de beide instrumenten geen verschil in uitkomst op (behoren te) leveren.
Anders o.a. Grosheide, Contracteren 2008, p. 30.
13 Zie de discussie tussen Grosheide en Drion in Contracteren 2008, p. 30 - 32.
14 Ik denk daarbij aan bijzonderheden zoals die in het Haviltex-arrest worden genoemd: de maatschappelijke kring waartoe de betrokkenen behoren en de rechtskennis die van hen verwacht mag worden.
15 In deze zin ook Tanja-Van den Broek, WPNR 6493, p. 430 - 431.
16 Een Nederlandse exponent van deze gedachte is Van Bijnen, Aanvullend Contractenrecht, 2005, p. 282 - 283.
17 Ik ben mij ervan bewust dat (onder andere) Scholten geleerd heeft dat tekst nooit duidelijk is en dat elke tekst uitleg behoeft; maar ook wanneer men dat als juist erkent is het wel degelijk zo dat sommige teksten de bedoeling zodanig duidelijk tot uitdrukking brengen dat de uitleg daarvan (althans: in een situatie waar de tekst ook kennelijk op gericht was) zich opdringt, en dus nauwelijks problemen oplevert; terwijl de behoefte aan uitleg en uitleg-maatstaven zich veel sterker manifesteert bij teksten waarvan niet duidelijk is, welke betekenis daaraan in de inmiddels gerezen situatie moet worden toegekend.
18 Ondanks veel onderlinge verschillen wijzen de rechtsbronnen voor ons omringende landen een opmerkelijke eensgezindheid uit als het er om gaat dat a) overeenkomsten in de eerste plaats zijn uit te leggen aan de hand van de partijbedoelingen, waarbij die laatste weer, voor zover niet anders blijkt, naar de maatstaf van de "redelijke verstaander" moeten worden uitgelegd; en b) dat aanvulling van het overeengekomene bij gebreke van blijkende c.q. in redelijkheid aan te nemen partijbedoelingen, moet plaatsvinden in aansluiting op wat redelijk oordelende partijen in het gegeven geval zouden hebben aangenomen.
Ik noem van dergelijke bronnen: Principles, Definitions and Model rules of European Private Law (Draft Common Frame of Reference), 2009, art. II - 4:102, II - 8.101 en II - 8:102; Palandt, BGB, 2009, § 157, rndnr. 7; Treitels The Law of Contract (Peel bew.), 2007, nrs. 6.008 - 6.009 en 6-029 e.v., i.h.b. 6-032; Smith, Atiyah's introduction to the law of contract, 2005, p. 146 - 149 en 157 - 159; Staudinger, BGB Buch 1 Allgemeiner Teil §§ 134 - 163, 2003, § 157 rndnrs. 3, 4 en 30; Van Gerven en Covemaeker, Verbintenissenrecht, 2001, p. 57; Lando - Beale c.s., Principles of European Contract Law (PECL), Parts I and II, 2000, Articles 5:101, 5:102 en 6:102; Ghestin, Traité de droit civil, Les effets du contrat, 1994, par. 6 - 10. In de aangehaalde Engelse bronnen en in de PECL vindt men casuïstiek die verwantschap vertoont met het in deze zaak door het hof beoordeelde geval, en waarin vergelijkbare uitkomsten uit de bus komen.
Zie voor een andere opvatting betreffende de ruimte die de rechter voor uitleg-naar-redelijkheid heeft Cornelis, Algemene theorie van de verbintenis, 2000, p. 278 en 283.
19 Ik herinner aan het in voetnoot 17 naar aanleiding van Scholtens verzuchting opgemerkte.
20 Het onderdeel vraagt ook aandacht voor het gegeven dat er vóór 1 januari 2001 geen geschil tussen partijen bestond, maar ik begrijp niet waarom dat gegeven van betekenis zou kunnen zijn.
21 HR 13 februari 1998, NJ 1998, 461, rov. 3.2; zie ook HR 8 november 1996, NJ 1997, 84, rov. 3.5. De Hoge Raad heeft na het arrest van 13 februari 1998 nog een aantal malen in dezelfde zin beslist, laatstelijk: met toepassing van art. 101a/81 RO; zie voor gegevens HR 14 februari 2003, rechtspraak.nl LJN AF1883 en de conclusie voor die beslissing.
22 Asser - Hartkamp 4 II, 2005, nr. 333; Reurich, Het wijzigen van overeenkomsten en de werking van redelijkheid en billijkheid, 2005, p. 98; Peletier, Rechterlijke vrijheid en partij-autonomie, 1999, p. 96 en p. 103 e.v.; Konijn, Cumulatie of exclusiviteit?, 1999, p. 228; Parlementaire Geschiedenis Boek 6, 1981, p. 971 en 973.