1 Ontleend aan rov. 2.1-2.8 van de beschikking van het Hof Amsterdam van 10 maart 2009.
2 Verweerschrift par. 17.
3 Het cassatierekest lijkt aan het slot van de derde alinea van de hoofdtekst op blz. 4 trouwens expliciet te onderschrijven dat de ontbinding mogelijk was.
4 Verzoekschrift blz. 4 tweede alinea van de hoofdtekst.
5 Idem.
6 In feite wordt dat beaamd in het cassatierekest in de vierde volle alinea op blz. 7, zij het benaderd vanuit de omgekeerde situatie. [Verzoekster] voert hier aan dat de tweede opzegging het effect aan de eerste ontrooft; in vergelijkbare zin blz. 11 derde volle alinea. Dat is nu precies wat volgens het Hof niet kan; dát oordeel wordt niet bestreden. Op blz. 12 eerste volle alinea wordt de stelling bijna met zoveel woorden betrokken.
7 Repeat players hebben een belang dat individuele zaken overstijgt.
8 Geciteerd in het cass.rek. op blz. 10.
9 Citaat te vinden in het cass.rek. blz. 10.
10 Zie pleitnota van mr. Blom d.d. 26 februari 2009, par. 40.
11 Zie prod. 1 bij het verweerschrift d.d. 10 december 2008.
12 Zie bijvoorbeeld Ktr. Utrecht 22 september 1994, JAR 1994/224, waarin een werknemer met als enig belang een hogere vergoeding niet-ontvankelijk wordt verklaard bij gebreke van gewichtige redenen. Overigens wordt de werknemer in Ktr. Utrecht 26 november 2003, JAR 2004/1, die op dezelfde grond een ontbindingsverzoek indient, wel ontvangen met verwijzing naar de tekst van art. 7:685 BW; het verzoek wordt vervolgens afgewezen.
13 Zie de hierna vermelde uitspraken van rechters die het verzoek ten gronde beoordelen en H.Th. van der Meer, ArbeidsRecht 2003/1 blz.6.
14 Zie bijvoorbeeld Ktr. Middelburg 25 juni 2009, LJN: BJ5823; Rb. Breda 9 december 2005, RAR 2006, 32; Ktr. Heerlen 23 juli 2008, Prg 2008, 155.
15 Ik heb in een aantal conclusies reeds gewezen op de in mijn ogen weinig optimale waarborgen waarmee de procedure van art. 7:685 BW is omgeven; zie eveneens mijn conclusie van 4 september 2009 onder 8.6 sub b.
16 Het argument vindt ook bij andere rechters geen gehoor: Ktr. Nijmegen 3 november 2006, Prg. 2006, 194, RAR 2007, 19 rov. 4.2 en Ktr. Amsterdam 11 juli 1995, Prg. 1996, 4453 (voor het beslechte geval).
17 Ktr. Middelburg 25 juni 2009, LJN: BJ5823; Ktr.Heerlen 23 juli 2008, Prg. 2008, 155.
18 Dat is echt iets anders dan het "wissewasje" waarvan de Ktr. Utrecht 22 juli 2008, JAR 2008/214 rov. 4.13 rept.
19 TK 1951-1952, 881 nr 6 blz. 18/19.
20 Vgl. Ktr. Utrecht 22 juli 2008, JAR 2008/214, rov. 4.3; Ktr. 's-Gravenhage 23 december 2004, RAR 2005/32.
21 Anders Ktr. Enschede 21 juni 2001, JAR 2001/148.
22 Zie Rb. 's-Gravenhage (sector kanton) 25 januari 2006, Prg. 2006, 161; Ktr. Amersfoort 26 november 2003, JAR 2004/1; Ktr. Utrecht 22 juli 2008, JAR 2008/214.
23 Zie bijvoorbeeld Ktr. 's-Gravenhage 23 juni 1997, JAR 1997/148; Ktr. Leiden 23 december 2004, RAR 2005/32 en 25 januari 2006, Prg. 2006, 161. Zie ook Ktr. Rotterdam 21 augustus 1998, JAR 1998/206; Rb. Almelo (sector kanton) 23 juni 2004, JAR 2004/172, rov. 5 e.v.; Ktr. Groningen 4 april 2006, Prg. 2006, 89; Ktr. Leiden 25 januari 2006, Prg. 2006, 161.
24 Ktr. Enschede 21 juni 2001, JAR 2001/148.
25 Ktr. Leiden 25 januari 2006, Prg. 2006, 161.
26 Ktr. Almelo 23 juni 2004, JAR 2004/172.
27 Ktr. Zaandam 25 juni 1993, Prg. 1993, 3963; Ktr. Almelo 30 oktober 2006, JAR 2006/297.
28 Zie Ktr. Alphen aan den Rijn 13 maart 2007, JAR 2007/96, waarin het feit dat de werknemer na de ontslagaanvraag "geen zin meer had" een zodanige verandering in de omstandigheden betekende dat ontbinding gerechtvaardigd was.
29 Zie bijvoorbeeld Rb. 's-Gravenhage 8 april 1997, NJ 1998/520, rov. 4.2; Rb. 's-Hertogenbosch (sector kanton) 6 februari 2003, JAR 2003/78; Rb. Almelo 30 oktober 2006, JAR 2006/297 m.b.t. een statutair directeur en gelet op de omstandigheden van dat geval.
30 Ktr. Amsterdam 25 oktober 1999, JAR 1999/259, rov. 4; Ktr. Almelo 24 maart 2003, JAR 2004/172.
31 Ktr. Eindhoven 17 april 2007, JAR 2007/131, rov. 3.4.3.
32 De Kantonrechter Eindhoven overweegt in rov. 3.4.3 van zijn beschikking d.d. 17 april 2007, JAR 2007/131: "Niet voor niets ligt de CWI-procedure onder vuur en loopt er een onderzoek van de Nationale ombudsman (zie Nederlands Juristenblad 23 maart 2007, nr. 12. P. 663, "CWI, ontslag en eerlijk proces")."
33 Zie Rb. 's-Gravenhage 8 april 1997, NJ 1998/520, rov. 4.2 voor de omstandigheden van dat geval.
34 Nadere verfijning van aanbeveling 3.4 (zie punt 1) in verband met de toepassing van de aanbevelingen op werknemersverzoeken, februari 2001.
35 In gelijke zin: Loonstra/Zondag, Arbeidsrechtelijke themata, 2008 blz. 351; Loonstra, Tijdschrift voor de Arbeidsrechtpraktijk 2008, blz. 28, waar ervan wordt uitgegaan dat de gekozen bewoordingen "rammelen".
36 HR 22 mei 1964, NJ 1964, 324.
37 Volledigheidshalve stip ik aan dat het cassatieberoep werd in NJ 1964, 324 verworpen op een andere zelfstandig dragende grond.
38 HR 27 maart 1987, NJ 1987, 882.
39 Bles, De Wet op de Arbeidsovereenkomst IV blz. 257.
40 Hand. EK 1953-1954, 881, blz. 2066.
41 EK 1997-1998, 25263, nr. 132b blz. 7.
42 TK 1996-1997, 25263, nr. 3 blz. 3. Voor de goede orde: het gaat hier om een door mij getrokken conclusie. In de MvT wordt de koppeling niet gelegd.
43 TK 1996-1997, 25263, nr. 6 blz. 35.
44 Zie ook Loonstra, Tijdschrift voor de Arbeidsrechtpraktijk 2008, blz. 29.
45 S.F. Sagel en M.B. Kerkhof, SR 2006 blz. 201, 203 en 204.
46 Arbeidsovereenkomstenrecht 2005 blz. 416.
47 Arbeidsovereenkomstenrecht 2008 blz. 435.
48 Als ik het goed zie dan nemen de auteurs ten aanzien van deze laatste kwestie geen eigen standpunt in, al wordt op blz. 437 m.i. de suggestie gewekt dat afstand wordt genomen van de opvatting in de vorige drukken. Zij volstaan t.p. evenwel met vermelding van de uiteenlopende opvattingen.
49 C.J. Loonstra, Het bereik van de ontbindingsprocedure ex art. 7:685 BW blz. 19 e.v.
50 Ik geef ten aanzien van dit laatste punt Loonstra's wat stelliger geformuleerde standpunt in Tijdschrift voor de Arbeidsrechtpraktijk 2008 blz. 30 weer.
51 Zie ook Loonstra/Zondag, Arbeidsrechtelijke themata, 2008 blz. 351.
52 C.J. Loonstra, Tijdschrift voor de Arbeidsrechtpraktijk 2008 blz. 31.
53 Zie W.A. Zondag, annotatie bij Rb. Almelo 30 oktober 2006, JIN 2007/52.
54 In een concreet geval kan dat, zoals eveneens in die conclusie uiteengezet, anders liggen.
55 Zie ook onder 8.2 van mijn conclusie 09/00978.
56 Zie bijvoorbeeld C.J. Loonstra, Tijdschrift voor de Arbeidsrechtpraktijk 2008, blz. 30. In de benadering van de verschillende hoven wordt thans (in feite) een aftrek gehanteerd van 30 respectievelijk 50%.
57 Dat kan anders liggen wanneer moet worden aangenomen dat het ontbindingsverzoek zou worden behandeld door een kantonrechter die, in geval van twijfel, de balans laat doorslaan in de richting van de werkgever. Als de werknemer in zo'n geval toch kiest voor een ontbindingsprocedure neemt hij dat risico op de koop toe.
58 Zou de kantonrechter in een concreet geval ten onrechte aannemen dat sprake is van een verandering in de omstandigheden, dan is die beslissing onjuist maar treedt hij m.i. niet buiten het toepassingsgebied van art. 7:685 BW.
59 Ktr. Eindhoven 17 april 2007, JAR 2007, 131 rov. 3.4.3.
60 TK 1947-1948, 881, no. 4 (VV) blz. 4.
61 Ik weersta de verleiding om dit nader uit te werken.
62 Voor overeenkomsten in het algemeen wordt aangenomen dat opzegging in strijd met redelijkheid en billijkheid zonder gevolg blijft: Verbintenissenrecht art. 248 (Koot en Valk) aant. 82. Voor de hand ligt dat dit a fortiori geldt bij misbruik van recht.
63 Asser (Bijzondere Overeenkomsten) 7-V*, nr. 295: "Veelvuldig wordt gesteld dat ons ontslagrecht een 'gesloten stelsel' zou vormen. Daarmee wordt dan met name gedoeld op het feit dat het systeem van ontslagrecht het uitgangspunt is en civielrechtelijke normen in het ontslagrecht slechts gelden indien het ontslagrecht niet in de materie voorziet of op dit punt is verouderd. Het argument hiervoor ligt in het voor de werknemer beschermende karakter van het ontslagrecht. De term 'gesloten stelsel van ontslagrecht' is naar mijn mening echter verwarrend en zou daarom beter niet kunnen worden gebruikt, zie hierover nr. 7."
64 HR 20 maart 1992, NJ 1992, 495 (Nedlloyd/HAL) PAS. Het is m.i. zeer of dit arrest te rijmen is met het internationale recht, zoals bijvoorbeeld art. 26 IVBPR.
65 HR 13 januari 1995, NJ 1995, 340.
66 T.w. ten tijde van het in noot 64 genoemde arrest.
67 Behandeling van de niet door de klachten aan de orde gestelde vragen is vanzelfsprekend niet nodig. Om de onder 3 en 5 genoemde redenen kan het cassatieberoep gemakkelijk worden afgehandeld zonder op de in deze conclusie geschetste bredere context in te gaan. Ik heb dat bredere perspectief, voor zover dat in mijn vermogen lag, proberen te schetsen mede met het oog op de problematiek van de kennelijk onredelijk ontslag-vergoedingen. Ik ben me er terdege bewust van de niet onaanzienlijke - door mij allicht niet in alle opzichten onderkende - consequenties van de bepleite oplossing. Wellicht zal in een komende zaak of in de literatuur een nuttig debat worden gevoerd over al die consequenties, maar eerlijk gezegd verwacht ik er niet veel van. Partijen kijken zelden verder dan hun zaak en auteurs verliezen zich nog al eens in details en kartelrandjes van problemen. Maar als de vraag zou moeten beantwoord - en daaraan valt in de nabije toekomst vermoedelijk niet te ontkomen - of een door de werkgever, na verkregen ontslagvergunning, ontslagen werknemer tijdens de opzegtermijn ontbinding van de arbeidsovereenkomst kan vragen dan kan het antwoord, de gevolgen ten spijt, m.i. moeilijk anders dan bevestigend luiden. Het is dan aan de wetgever om in te grijpen wanneer hij daartoe grond ziet.