1 Ontleend aan de rov. 1.1-1.7 van het tussenvonnis van de rechtbank 's-Gravenhage van 18 augustus 2004. Uit rov. 1 van het bestreden arrest volgt dat ook het hof 's-Gravenhage in het bestreden arrest van die feiten is uitgegaan.
2 Ontleend aan rov. 2.2 van het tussenvonnis van de rechtbank van 18 augustus 2004, alsmede aan de conclusie van repliek onder 3 en 4.
3 Ontleend aan rov. 2 van het bestreden arrest.
4 Het bestreden arrest is op 13 december 2007 gewezen, terwijl de cassatiedagvaarding op 13 maart 2008 is betekend.
5 Vgl. B.H. ter Kuile, MKZ, in: Mok-aria (2002), p. 141.
6 Verspreiding vindt plaats via adem, speeksel, mest, urine, besmet bloed en sperma.
7 K.M.A. Storm, MKZ en eigendom, Een onderzoek naar de eigendomsontneming van vee aan particulieren en veehouders door de overheid tijdens de MKZ-crisis, Agrarisch recht (2003), p. 134-155, in het bijzonder p. 135-136. Anders dan in dit artikel vermeld werd het non-vaccinatiebeleid niet verankerd in het Verdrag van Maastricht, maar in de destijds geldende maar inmiddels ingetrokken Richtlijn 85/511/EEG (zie hieronder voetnoot 10).
8 K.M.A. Storm, a.w., p. 134-155, in het bijzonder p. 136.
9 Vgl. ook K.M.A. Storm, a.w., p. 134-155, in het bijzonder p. 141-142.
10 Richtlijn 85/511/EEG van de Raad van 18 november 1985 tot vaststelling van gemeenschappelijke maatregelen ter bestrijding van mond- en klauwzeer, Pb EG 1985, L 315/11-18, nadien gewijzigd en inmiddels ingetrokken door Richtlijn 2003/85/EG van de Raad van 29 september 2003 tot vaststelling van communautaire maatregelen voor de bestrijding van mond- en klauwzeer, tot intrekking van Richtlijn 85/511/EEG en van de Beschikkingen 89/531/EEG en 91/665/EEG, en tot wijziging van Richtlijn 92/46/EEG, Pb EU 2003, L 306/1-87, nadien gewijzigd.
11 Richtlijn 90/423/EEG van de Raad van 26 juni 1990 tot wijziging van Richtlijn 85/511/EEG tot vaststelling van gemeenschappelijke maatregelen ter bestrijding van mond- en klauwzeer, Richtlijn 64/432/EEG inzake veterinairrechtelijke vraagstukken op het gebied van het intracommunautaire handelsverkeer in runderen en varkens en Richtlijn 72/462/EEG inzake gezondheidsvraagstukken en veterinairrechtelijke vraagstukken bij de invoer van runderen en varkens en van vers vlees en vleesprodukten uit derde landen, Pb EG 1990, L 224/13-18.
12 Beschikking 2001/223/EG van de Commissie van 21 maart 2001 tot vaststelling van beschermende maatregelen in verband met mond- en klauwzeer in Nederland, Pb EG 2001, L 82/29-35.
13 Bijlage I noemde aanvankelijk de provincies Gelderland, Overijssel, Flevoland en Noord-Brabant, bijlage II de overige provincies.
14 Stcrt. 21 maart 2001, nr. 60.
15 Stcrt. 1 mei 2001, nr. 83, p. 15.
16 Stcrt. 27 april 2001, nr. 82, p. 36. De regeling is met ingang van 1 mei 2001 op een aantal - thans niet van belang zijnde punten - aangepast; zie hiervoor Stcrt. 1 mei 2001, nr. 83, p. 23.
17 Stcrt. 17 mei 2001, nr. 95, p. 10.
18 Stcrt. 17 mei 2001, nr. 95, p. 12.
19 Stcrt. 15 mei 2001, nr. 93, p. 9.
20 Beschikking 2001/389/EG van de Commissie van 18 mei 2001 houdende zesde wijziging van Beschikking 2001/223/EG tot vaststelling van beschermende maatregelen in verband met mond- en klauwzeer in Nederland, Pb EG 2001, L 137/36-37.
21 Letter e) is aan art. 2.2 van Beschikking 2001/223/EG toegevoegd bij Beschikking 2001/324/EG van de Commissie van 23 april 2001 houdende vierde wijziging van Beschikking 2001/223/EG tot vaststelling van beschermende maatregelen in verband met mond- en klauwzeer in Nederland, Pb 2001 L 113/14-15. Bij vlees als bedoeld onder e) gaat het, kort gezegd, om vers vlees dat bestemd is om in Nederland op de markt te worden gebracht en dat is verkregen van dieren, van herkomst uit het in bijlage I omschreven gebied.
22 Stcrt. 22 mei 2001, nr. 98, p. 14.
23 Verordening (EG) nr. 1046/2001 van de Commissie van 30 mei 2001 tot vaststelling van buitengewone maatregelen ter ondersteuning van de markt in de sectoren varkensvlees en kalfsvlees in Nederland, Pb EG 2001, L 145/31-34.
24 Stcrt. 15 juni 2001, nr. 113, p. 18.
25 Stcrt. 25 juni 2001, nr. 119, p. 7.
26 Het in dit verband ook door het hof genoemde art. 30 Gwwd maakt deel uit van hoofdstuk II, afdeling 3 ("De preventie en de bestrijding van besmettelijke dierziekten"), van die wet. Overigens is bij de parlementaire behandeling van de Gwwd erop gewezen dat de daarin vervatte bepalingen over de bestrijding van besmettelijke vee- en pluimveeziekten in grote trekken overeenkomen met de paragrafen 1 en 3 van titel III ("Van de wering en bestrijding van besmettelijke veeziekten") van de Veewet; zie Kamerstukken II 1980-81, 16 447, nr. 3, p. 5. De oude Veewet kende nog geen afzonderlijke regeling van dierenwelzijn.
27 Zie bijv. HvJ EG 1 april 1982, 141-143/81 (Holdijk), Jur.1982, p. 1299, waarin eenzijdige nationale maatregelen ter bescherming van mestkalveren toelaatbaar werden geacht, zij het onder voorwaarde dat deze maatregelen zonder onderscheid naar de bestemming (binnenlandse afzet of export) van de kalveren of het kalfsvlees toepassing zouden vinden. Zie punt 11 van het arrest: "11 Met betrekking tot artikel 34 EG-Verdrag (thans art. 29 EG; LK) heeft het Hof herhaaldelijk overwogen (...), dat het betrekking heeft op nationale maatregelen die een specifieke beperking van het uitgaand goederenverkeer tot doel of tot gevolg hebben en aldus tot een ongelijke behandeling van de binnenlandse handel en de uitvoerhandel van een Lid-Staat leiden, waardoor aan de nationale produktie of de binnenlandse markt van de betrokken Lid-Staat een bijzonder voordeel wordt verzekerd. Dit is niet het geval bij een regeling die minimum normen bevat voor de ruimten voor mestkalveren, zonder daarbij te onderscheiden naar gelang van de bestemming -binnenlandse markt dan wel export - van de kalveren of het kalfsvlees."
28 Wet van 24 september 1992, Stb. 585, nadien gewijzigd.
29 Kamerstukken II 1984-85, 16 447, nr. 6, p. 18.
30 Kamerstukken II 1984-85, 16 447, nr. 6, p. 21.
31 Gelijktijdige slacht van dieren van buiten de toezichtsgebieden voor de export en van dieren uit de toezichtsgebieden voor binnenlandse afzet was niet mogelijk; zie hiervóór onder 3.13 en voetnoot 21.
32 HR 16 mei 1986 (Landbouwvliegers), NJ 1987, 251, m.nt. MS, rov. 6.1. Vgl. voorts, voor een toetsing van materiële wetgeving aan het willekeurcriterium, HR 18 januari 1991 (Leffers), NJ 1992, 638, m.nt. CJHB onder NJ 1992, 639.
33 Zie onder meer de beschikking van de Commissie van 12 maart 2002 inzake steunmaatregel N 273/2001, verband houdende met de BSE-crisis. Zie over die beschikking W. den Ouden en M.K.G. Tjepkema, Schadevergoeding van overheidswege en het verbod op staatssteun, Overheid en aansprakelijkheid 2007, p. 80-103, in het bijzonder p. 85, voetnoot 45. Zie voor andere voorbeelden van op grond van art. 87 lid 2 EG aanvaarde steunmaatregelen, verband houdende met de BSE-crisis, het verslag van de Commissie van 12 februari 2003, getiteld De toestand van de landbouw in de Europese Unie, Verslag 2001, COM(2003)64 definitief, nrs. 103-106. Zie ook H. van der Groeben en J. Schwarze (Hrsg.), Kommentar zum Vertrag über die Europäische Union und zur Gründung der Europäischen Gemeinschaft (2003), Artikel 87 Absatz 2 EG, Rn. 131 (W. Mederer): "Als Naturkatastrophen sind nur außergewöhnliche Naturereignisse mit schwerwiegenden Folgen wie Hochwasser, extreme Regenfälle, anhaltende Trockenheit, Wirbelstürme, Erdbeben, Vulkanausbrüche, umfangreiche Waldbrände, epidemieartige Krankheiten für Planzen und Tiere und dergleichen anzusehen."
34 Het in voetnoot 33 genoemde verslag noemt in nr. 107 ook een aantal, met BSE verband houdende steunmaatregelen, waarvoor de Commissie op grond van art. 87 lid 3 onder c toestemming heeft gegeven.
35 Vgl. ook schriftelijke toelichting van mr. Scheltema onder 2.3.3, waar - onder verwijzing naar L. Hancher, T. Ottervanger en P.J. Slot, E.C. state aids (2006), nr. 4-003 - het standpunt wordt ingenomen dat voor het uitvoeren van onder de uitzondering van art. 87 lid 2 EG vallende maatregelen geen toestemming van de Commissie noodzakelijk is. Dat standpunt vindt echter geen steun in de genoemde vindplaats: "(...) The remaining two categories (waaronder art. 87 lid 2 onder b; LK) envisage aid to undertakings, however, so notification is still required even though the Commission has a narrower margin of review than that available to it under Art. 87(3), as discussed below." Zie overigens ook de in voetnoot 36 genoemde literatuur.
36 Zie W. den Ouden en M.K.G. Tjepkema, a.w., p. 82, r.k. ("Daarom moeten lidstaten steunmaatregelen waarvan zij menen dat zij vallen onder de reikwijdte van het tweede lid van art. 87 EG in beginsel melden bij de Commissie."). Zie ook H. van der Groeben en J. Schwarze (Hrsg.), a.w., Artikel 87 Absatz 2 EG, Rn. 124 (W. Mederer): "Obwohl die Beihilfen des Absatzes 2 per se mit dem Gemeinsamen Markt vereinbar sind, sind sie jedoch nicht der Kontrolle durch die Kommission im Rahmen des Artikels 88 entzogen. Die Mitgliedstaten haben deshalb die beabsichtigte Einführung derartiger Beihilfen bei der Kommission nach Artikel 2 der Verfahrensverordnung anzumelden und sind an das Durchführungsverbot nach Artikel 3 der Verfahrensverordnung gebunden. Dies steht mit der bisherigen Auffassung in Einklang. Auch in der Praxis ist die Kommission stets von der Verpflichtung zur Anmeldung auch dieser Beihilfen ausgegangen. (...) Die Prüfungsbefugnis der Kommission ist allerdings auf die der Beihilfe und ihrer Anwendung zugrundeliegenden Tatsachen beschränkt, wobei von der Kommission die Notwendigkeit und Verhältnismäßigkeit der Beihilfe zu prüfen ist. Ergibt sich aus diesen Tatsachen, daß die Voraussetzungen des Absatzes 2 vorliegen, so hat sie kein Ermessen bei der Entscheidung darüber, ob die Beihilfe auch gemeinschaftskonform ist."
37 Zie voetnoot 36.
38 Zie ook schriftelijke toelichting mr. Scheltema onder 2.4.2 -2.4.5.
39 Vgl. noot van N. Verheij onder RvS 20 oktober 2004, AB 2005, 157, met verwijzing naar Kamerstukken II 1993-94, 23 700, nr. 3, p. 43.
40 T&C Awb (2007), aant. 2 op art. 4:23 (T.C. Borman).
41 Zie de cassatiedagvaarding, p. 6, eerste alinea ("(...) indien geen hogere regelgeving tot dit in het leven roepen verplicht (...)"), en de schriftelijke toelichting mr. Scheltema onder 2.4.2 ("(...) komt 's hofs oordeel er op neer dat de Staat (lagere) regelgeving in het leven had moeten roepen.").