ECLI:NL:PHR:2009:BK2119

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
15 december 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08/01619 B
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Rechters
  • Mr. Vegter
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verweerder in cassatie tegen de beslissing van de Rechtbank te Amsterdam inzake de verbeurdverklaring van een bromfiets

In deze zaak gaat het om een beklagprocedure die door klager is ingediend bij de Rechtbank te Amsterdam, waarin hij verzocht om teruggave van zijn inbeslaggenomen brommer van het merk Aprillia, kenteken [AA-00-BB]. De Rechtbank heeft het beklag ongegrond verklaard, omdat zij van mening was dat klager redelijkerwijs had kunnen vermoeden dat zijn brommer gebruikt zou worden voor een strafbaar feit. Klager heeft hiertegen cassatie ingesteld, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. K.P.C.M. Gimbrère.

De Rechtbank baseerde haar beslissing op de verklaring van klager dat hij zijn brommer had uitgeleend aan twee jongens, waarvan één, [betrokkene 2], eerder betrokken was bij overvallen. Klager was zich ervan bewust dat [betrokkene 2] plannen had voor een overval en had hem eerder geholpen om te ontsnappen uit een jeugdinrichting. De Rechtbank oordeelde dat deze omstandigheden voldoende waren om te concluderen dat de brommer vatbaar was voor verbeurdverklaring.

In de cassatieprocedure werd aangevoerd dat de Rechtbank haar beslissing onvoldoende had gemotiveerd en dat de argumenten die zij gebruikte onbegrijpelijk waren. De advocaat van klager betoogde dat de Rechtbank ten onrechte had aangenomen dat klager wist dat zijn brommer voor een strafbaar feit zou worden gebruikt. De Hoge Raad heeft echter geconcludeerd dat de Rechtbank niet onbegrijpelijk heeft geoordeeld en dat de wetenschap van klager niet vastgesteld hoefde te worden in het kader van de beklagprocedure.

De Hoge Raad heeft uiteindelijk de conclusie van de Advocaat-Generaal gevolgd en het beroep verworpen. Er zijn geen gronden gevonden om de uitspraak van de Rechtbank ambtshalve te vernietigen. De zaak benadrukt het belang van de omstandigheden waaronder een inbeslaggenomen goed is gebruikt en de kennis van de eigenaar over het gebruik daarvan.

Conclusie

Nr. 08/01619 B
Mr. Vegter
Zitting: 27 oktober 2009
Conclusie inzake:
[Klager]
1. De Rechtbank te Amsterdam heeft het door klager ingediende beklag strekkende tot teruggave aan hem van de inbeslaggenomen brommer van het merk Aprillia, voorzien van kenteken [AA-00-BB], ongegrond verklaard.
2. Namens de klager heeft mr. K.P.C.M. Gimbrère, advocaat te Amsterdam, een middel van cassatie voorgesteld.
3. Het middel klaagt dat de Rechtbank er ten onrechte, althans onvoldoende gemotiveerd, van uit gegaan is dat klager redelijkerwijs had kunnen vermoeden dat het goed gebruikt zou worden in verband met een strafbaar feit.
4. De Rechtbank heeft dienaangaande het volgende overwogen:
"Blijkens de stukken en het verhandelde in raadkamer leende klager vaker zijn brommer uit. In zijn verklaring bij de politie op 11 augustus 2007 verklaart klager dat hij zijn 'bromfiets had uitgeleend aan twee jongens'. Klager wist bovendien dat [betrokkene 2] van plan was een overval te plegen en dat hij dat ook vaker had gedaan. Op grond hiervan en het gestelde in artikel 33a, tweede lid, onder a, is naar het oordeel van de rechtbank de brommer vatbaar voor verbeurdverklaring, nu klager redelijkerwijs kon vermoeden dat zijn brommer voor het plegen van een strafbaar feit zou worden gebruikt.
Gelet op het bovenstaande, is de rechtbank van oordeel dat het strafvorderlijk belang zich verzet tegen opheffing van het beslag.
Het beklag dient dan ook ongegrond te worden verklaard."
5. In de toelichting op het middel wordt aangevoerd dat de Rechtbank haar beslissing dat de brommer vatbaar is voor verbeurdverklaring heeft gebaseerd op twee argumenten, welke beide onbegrijpelijk zouden zijn dan wel niet te rijmen met de door klager afgelegde verklaringen in de strafzaak waarin de brommer in beslag genomen is.
6. Het eerste argument betreft de vaststelling van de Rechtbank dat klager zijn brommer, blijkens zijn verklaring bij de politie, heeft uitgeleend aan de twee verdachten van de overval.
7. In de toelichting op het middel wordt aangevoerd dat de uitlating van klager dat hij zijn "bromfiets heeft uitgeleend aan 2 jongens" in geen van zijn verklaringen valt terug te lezen. Onder de stukken bevindt zich echter een proces-verbaal van verhoor bij inverzekeringstelling opgemaakt op ambtsbelofte op 11 augustus 2007 door [verbalisant 1], hoofdinspecteur van politie, onder meer inhoudende als verklaring van klager: "U vraagt mij waarom de politie denkt dat ik betrokken ben geweest bij de overval. Dat komt omdat mijn bromfiets daar gezien is. Dat kan wel kloppen want ik had mijn bromfiets uitgeleend aan twee jongens." alsmede "Ik wil u niet vertellen wie de jongens zijn aan wie ik de bromfiets heb uitgeleend. Ik wil hen niet belasten".
8. De klacht dat de gewraakte uitlating in geen van de verklaringen van klager valt terug te lezen mist derhalve feitelijke grondslag.
9. Het tweede argument van de Rechtbank houdt in dat klager wist dat [betrokkene 2] van plan was een overval te plegen en dat hij dat ook vaker had gedaan.
10. Evenals de steller van het middel is ook mij ten aanzien van deze feitelijke vaststelling niet geheel duidelijk op welke stukken in het dossier de rechtbank zich heeft gebaseerd. Het in het klaagschrift genoemde proces-verbaal van getuigenverhoor van 25 september 2007 bevindt zich niet in het dossier zoals aan de Hoge Raad gezonden. Wel volgt uit het klaagschrift dat de verdachte [betrokkene 2] wel eens aan klager heeft verteld dat hij een winkel wilde overvallen. Voorts volgt uit het zich onder de stukken bevindende proces-verbaal van relaas , project PRIMUS, van 10 augustus 2007, dat klager (met zijn brommer) verdachte [betrokkene 2] op 14 juli 2007 had geholpen zich te onttrekken aan begeleid verlof (blad 9) alsmede dat klager op dinsdag 7 augustus 2007 in het gezelschap was van verdachte [betrokkene 2] en een andere jongen.
11. Waar de Rechtbank haar overweging dat verdachte wist dat [betrokkene 2] vaker een overval had gepleegd op heeft gebaseerd is mij niet duidelijk. Wel volgt uit de stukken dat klager [betrokkene 2] goed kende; anders had hij [betrokkene 2] niet geholpen te ontsnappen uit de jeugdinrichting tijdens diens begeleid verlof.
12. De omstandigheid dat niet duidelijk is waarop de Rechtbank haar overweging inzake wetenschap van een overval heeft gebaseerd, behoeft nog niet tot de conclusie te leiden dat het middel terecht is voorgesteld. In het kader van de beklagprocedure behoeft immers die wetenschap nog niet vastgesteld te worden. Dat oordeel is ingeval van verbeurdverklaring aan de rechter ter terechtzitting. De Rechtbank heeft met haar oordeel tot uitdrukking gebracht dat zich niet het geval voordoet dat het hoogst onwaarschijnlijk is dat een strafrechter, later oordelende, de desbetreffende brommer verbeurd zal verklaren, en dat dit oordeel niet onbegrijpelijk is.
13. Het middel faalt derhalve.
14. Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen, heb ik niet aangetroffen.
15. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG