1 Zie het bestreden arrest, rov. 3 en 4.1-4.4, i.v.m. het vonnis van de rechtbank d.d. 6 juli 2005, rov. 1 onder a-y.
2 MvG sub 35.
3 Geciteerd in MvG sub 38.
4 Zie over art. 6:76 BW o.m. Asser-Hartkamp 6-I* (2008), nrs. 347-350; Mon. BW B33 (De Jong) (2006), par. 15; Verbintenissenrecht (Broekema-Engelen), art. 76; conclusie A-G Bloembergen (onder 2.6) voor HR 10 januari 1997, NJ 1998, 544 m.nt. CJHB.
5 HR 14 juni 2002, NJ 2002, 495 m.nt. KFH en HR 10 oktober 2003, NJ 2005, 89 m.nt. MMM. Zie ook HR 10 januari 1997, NJ 1998, 544 m.nt. CJHB.
6 Zie rov. 4.18 van het bestreden arrest, waartegen geen klacht is gericht.
7 Aldus de weergave van de klacht in de schriftelijke toelichting sub 2.4.
8 Schriftelijke toelichting sub 3.1.
9 Inleidende dagvaarding sub 5, 12-13 en 30-35 i.v.m. dagvaarding in kort geding sub 4-5 (overgelegd als productie I bij akte overlegging producties); CvR sub 9-10, 81.
10 CvA sub 5.4-5.6.
11 CvA sub 8.1-8.2; CvD sub 4.1-4.2, 4.3h en 5.5; pleitnota mr Visser sub 6.4.
12 CvA sub 10.1 en 11.2; CvD sub 6.8.
13 CvD sub 5.5; pleitnota mr Visser sub 6.4.
14 CvA prod. 1 (bijlage).
15 Ik spreek hier opzettelijk van het "leggen" en niet van het "doen" leggen van beslag om verdere spraakverwarring te voorkomen. Uiteraard verricht de advocaat, ook indien hij niet een confrère behoeft in te schakelen, de feitelijke beslaglegging niet zelf. Zie schriftelijke toelichting zijdens [verweerster] onder 24. Bedoeld is aan te geven dat het gaat om een eigen verbintenis van de advocaat.
16 Schriftelijke toelichting sub 2.4.
17 Schriftelijke toelichting sub 2.3.
18 Daarin stond de vraag centraal of een waarnemend arts met de patiënt had gecontracteerd op eigen naam dan wel namens de waargenomen arts. Alleen in het laatste geval zou aansprakelijkheid van de waargenomen arts voor de waarnemer op de voet van art. 6:76 BW kunnen bestaan.
19 Verwezen wordt naar HR 10 januari 2003, NJ 2003, 537 m.nt. WMK.
20 HR 11 maart 1977, NJ 1977, 521 m.nt. GJS.
21 Zie ook schriftelijke toelichting zijdens [eiser] sub 3.6 i.v.m. 3.4.
22 Hiermee wordt gedoeld op het - in het kader van de aan de uitlegvraag verwante misverstandproblematiek gehanteerde - criterium of een door een van partijen voorgestane betekenis zou leiden tot een resultaat dat met hetgeen partijen met de overeenkomst beoogden minder goed zou zijn te rijmen, zie HR 17 december 1976, NJ 1977, 241 m.nt. GJS (Bunde/Erckens).
23 In de passages waarnaar de voetnoten 19 en 20 verwijzen wordt van het bestaan van bedoelde (vuist)regel geen gewag gemaakt en worden bedoelde grondslagen niet aangetroffen (CvA par. 8.5 sub b) respectievelijk aangevoerd in een andere context (CvA par. 8.11 m.b.t. verkeersopvattingen).
24 Aldus cassatiedagvaarding p. 10 bovenaan.
25 Asser Procesrecht/Veegens-Korthals Altes-Groen (2005), nr. 106; HR 4 september 1998, NJ 1998, 828; A.R. Bloembergen, Iets over ervaringsregels in cassatie, TCR 1996, p. 78-79.
26 Gepubliceerd in Vademecum Advocatuur, deel II, Wet- en regelgeving (2008) van de Nederlandse Orde van Advocaten en op www.advocatenorde.nl.
27 Zie o.m. RvD Amsterdam 14 oktober 2002, gepubliceerd op www.advocatenorde.nl: op grond van Gedragsregel 21 staat de advocaat in voor de betaling van een andere advocaat die door hem als procureur is ingeschakeld.
28 Zie noot 26, alsmede www.ccbe.org.
29 Zie bijv. HvD 10 juni 1991, 1515, waarover Boekman/Bannier, Advocatentuchtrecht (2007), p. 151: het gaat niet aan dat de Nederlanse advocaat, nadat een door hem geraadpleegde Belgische advocaat diverse werkzaamheden heeft verricht, zich op het standpunt stelt dat die bij gebreke van een opdracht geen aanspraak heeft op zijn verschotten en ereloon en deze onbetaald heeft gelaten.
30 Vgl. G.R. Rutgers, De verplichte procesvertegenwoordiging (1980), p. 201-202, 203.
31 Boekman/Bannier, Advocatentuchtrecht, p. 151.
32 Gepubliceerd op www.advocatenorde.nl.
33 Zie ook HvD 10 november 1997, 2372 (Boekman/Bannier, Advocatentuchtrecht, p. 144): advocaat die cassatie-advocaat inschakelt dient voor betaling van diens declaratie in te staan, ook indien bij zijn cliënt achteraf twijfel is gerezen over de juistheid van het cassatie-advies.
34 Zie, bij wijze van niet-representatieve steekproef, o.m. de Algemene Voorwaarden als gepubliceerd op www.akd.nl, www.debrauw.com, www.dirkzwager.nl; www.nautadutilh.com, www.pelsrijcken.nl en www.stibbe.com. In alle gevallen wordt Nederlands recht van toepassing verklaard.
35 Zowel deze als de hierna genoemde uitspraak van de geschillencommissie is gepubliceerd op www.advocatenorde.nl.
36 Hof 's-Gravenhage 24 februari 1999, JOR 1999, 189.
37 Anders J. Ekelmans, Beroepsaansprakelijkheid van advocaten, in: Bergman e.a., Beroepsaansprakelijkheid (1996), p. 9. Zie voor een andere situatie nog Hof Amsterdam 23 januari 1997, NJ 2000, 504: door een Nederlandse advocaat bij het opstellen van een contract naar Canadees recht geraadpleegde Canadese advocaat moet als hulppersoon in de zin van art. 6:76 BW worden aangemerkt.
38 Wettelijk verplicht tot 1 september 2008.
39 In deze zin G.R. Rutgers, De verplichte procesvertegenwoordiging (1980), p. 201-202 (procureur) en p. 203 (cassatie-advocaat). In deze zin naar Belgisch recht: C. Pauwels, Contractuele aansprakelijkheid voor hulppersonen of uitvoeringsagenten (1995), p. 228-229; P. Depuydt, De aansprakelijkheid van advokaten en gerechtsdeurwaarders (1983), p. 70-71 (cassatie-advocaat). Zie over de rechtsverhouding advocaat/procureur en cliënt in het algemeen: Bijzondere contracten (Van Neer-van den Broek), XIV. Inleiding, nr. 8, sub b, onder cc met verdere vermelding van literatuur. Zie over het inschakelen van derden naar Belgisch recht Depuydt, a.w., par. 63-76.
40 Het subonderdeel stelt ook nog dat [eiser] zou hebben aangevoerd dat het te ver voert om aan te nemen dat hij het volledige risico op zich neemt voor het handelen van een buitenlandse (buiten zijn kantoor gevestigde, onbekende) advocaat. Deze stelling wordt op de aangegeven vindplaatsen echter niet aangetroffen.
41 Vgl. de eerder aangehaalde uitspraak van hof 's-Gravenhage 24 februari 1999, JOR 1999, 189.
42 Vonnis van de rechtbank, rov. 1 sub o.
43 Vonnis van de rechtbank, rov. 1 sub t.
44 Zie de zeer gedetailleerde opsomming in CvA sub 5.
45 CvA prod. 1 (bijlage), gedeeltelijk aangehaald in het vonnis van de rechtbank, rov. 1 sub c.
46 Asser-Hartkamp 4-II (2005), nr. 280.
47 Verwezen wordt naar de brief van 26 mei 1993 van [eiser] aan [verweerster], overgelegd als prod. I, bijlage 2, bij akte overlegging producties d.d. 4 september 2002.
48 Vgl. schriftelijke toelichting zijdens [verweerster] sub 10.
49 Zie MvG sub 59-65. MvG sub 56-57 bevat een inleiding; MvG sub 58 herhaalt het met de grieven I-III aangevoerde verweer dat [eiser] heeft gehandeld op naam van [verweerster].
50 MvG sub 35.
51 Asser Procesrecht/Bakels, Hammerstein & Wesseling-van Gent 4 2009, nr. 210.
52 Zie Hijma in zijn annotatie bij HR 21 mei 1999, NJ 1999, 733, waarin een aantal van deze overwegingen wordt geïnventariseerd.
53 Zie voor een andere benadering De Jong, Mon. BW B33, nr. 15.3 en 15.4, die betoogt dat het artikel in geval van afwezigheid van de grondslag(en) toepassing mist.
54 Schriftelijke toelichting sub 45.