ECLI:NL:PHR:2010:BK2125
Parket bij de Hoge Raad
- Jörg
- Rechtspraak.nl
Profijtontneming en de vereisten voor de vaststelling van wederrechtelijk verkregen voordeel in strafzaken
In deze zaak gaat het om de vraag of het gerechtshof te Amsterdam terecht de verplichting heeft opgelegd aan verzoeker tot betaling van een bedrag van € 55.842,61 aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. De Hoge Raad behandelt de cassatieberoep van verzoeker, die zich verzet tegen de vaststelling van de inkoopprijs van cocaïne door het hof. De advocaat van verzoeker heeft betoogd dat de inkoopprijs van de cocaïne niet correct is vastgesteld, en dat deze prijs tussen de € 30,- en € 40,- per gram zou liggen, terwijl het hof een inkoopprijs van € 27,- per gram heeft gehanteerd. De advocaat stelt dat de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel niet voldoende is gemotiveerd, omdat het hof niet de bewijsmiddelen heeft vermeld waarop de schatting is gebaseerd. De Hoge Raad oordeelt dat de bestreden uitspraak niet voldoet aan de vereisten van artikel 511g, tweede lid, Sv, omdat het hof niet de inhoud van de bewijsmiddelen heeft vermeld. Echter, het hof heeft wel verwezen naar de straathandelsprijs en de groothandelsprijs van cocaïne, en het verzuim leidt niet tot cassatie omdat er geen bewijsvoering buiten het dossier om heeft plaatsgevonden. De Hoge Raad concludeert dat de middelen van verzoeker falen, maar merkt op dat er mogelijk sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. De conclusie van de Advocaat-Generaal strekt tot constatering van deze overschrijding en tot vermindering van de opgelegde betalingsverplichting.