ECLI:NL:PHR:2010:BK3375

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
2 februari 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/00218 A
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Rechters
  • Mr. Machielse
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Diefstal met geweld en getuigenverzoek in Antilliaanse zaak

In deze zaak, die zich afspeelt op Curaçao, betreft het een diefstal met geweld gepleegd door de verdachte samen met een mededader. De feiten dateren van 13 mei 2007, toen het slachtoffer op een parkeerplaats werd benaderd door de verdachte en zijn mededader. De verdachte bood aan het slachtoffer een lift aan, maar reed vervolgens in een andere richting dan afgesproken. Op een donkere plek trok de mededader met geweld de portemonnee en een ketting van het slachtoffer. Het Hof heeft geoordeeld dat er sprake was van geweld met het oogmerk om de diefstal te vergemakkelijken, en heeft het verzoek van de verdediging om getuigen te horen afgewezen. De verdediging voerde aan dat de verklaringen van medeverdachten die de verdachte ontlasten, niet zijn meegenomen in de beoordeling. Het Hof heeft echter geoordeeld dat de verklaringen van de medeverdachten ongeloofwaardig waren en dat er onvoldoende grond was voor het horen van de door de verdediging voorgestelde getuigen. De verdachte heeft cassatie ingesteld tegen het vonnis van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba, dat hem tot een gevangenisstraf van acht jaar had veroordeeld. De Hoge Raad heeft in zijn conclusie geoordeeld dat de middelen van cassatie deels gegrond zijn, met name wat betreft de afwijzing van het getuigenverzoek en de bewijsvoering van het geweld. De conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden vonnis en terugwijzing van de zaak naar het Gemeenschappelijk Hof voor herbehandeling.

Conclusie

Nr. 09/00218 A
Mr. Machielse
Zitting 3 november 2009
Conclusie inzake:
[Verdachte]
1. Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba heeft op 19 juni 2008 het vonnis van het Gerecht in Eerste Aanleg van 28 november 2007, waarbij verdachte voor (parketnummer 500.541/07) feit 3; medeplegen van diefstal, voorafgaande, vergezeld of gevolgd van geweld of bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, en voor (parketnummer 500.00357/07); medeplegen van diefstal, voorafgaande, vergezeld of gevolgd van geweld of bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 8 jaar en waarin voorwerpen zijn onttrokken aan het verkeer, bevestigd.
2. Verdachte heeft cassatie ingesteld en mr. J.M. Lintz, advocaat te Rotterdam, heeft een schriftuuur ingezonden, houdende vier middelen van cassatie.
3.1. Het eerste middel klaagt dat artikel 410 SvNA is geschonden omdat het vonnis van het Gemeenschappelijk Hof (GH) niet door de rechters is ondertekend.
3.2. Het dossier dat bij de Hoge Raad is ontvangen bevat een door de griffier ondertekend afschrift van het vonnis waarop is aangetekend dat het was getekend door rechters en griffier. Daarmee staat vast dat deze leden van het hof het vonnis daadwerkelijk hebben gewezen en ondertekend, zodat het middel faalt.(1)
4.1. Het tweede middel klaagt over het bewijs van feit 3, meer bepaald het bewijs van het medeplegen. De passagiers in de auto die verdachte bestuurde heeft de beroving gepleegd en nergens blijkt van bewuste samenwerking of gezamenlijke uitvoering.
4.2. Bewezenverklaard is
"dat hij omstreeks 13 mei 2007 op het eiland Curaçao, tezamen en in vereniging met een ander met het oogmerk van wederrechtelijke toeeigening heeft weggenomen:
• (onder meer) geld en een ketting, toebehorende aan [slachtoffer 1], ;
welke diefstal werd vergezeld van geweld tegen [slachtoffer 1] gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken;
welk geweld bestond uit:
• het rukken van voormeld geld uit handen van [slachtoffer 1] en;
• het rukken van voormelde ketting van de hals van [slachtoffer 1];"
4.3. Het bewijs van dit feit steunt op de volgende bewijsmiddelen:
1. een proces-verbaal van politie d.d. 13 mei 2007, in de wettelijke vorm opgemaakt door de opsporingsambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 2], respectievelijk brigadier en buitengewoon agent bij het Korps Politie Nederlandse Antillen, voor zover inhoudende als verklaring van de aangever [slachtoffer 1];
"Vandaag 12 mei 2007, omstreeks 23.00 uur bevond ik mij op de parkeerplaats van de Breezes Hotel. Ik wilde naar Mambo gaan en besloot een daar aanwezige bestuurder van een witkleurige personenauto aan te spreken en hem te vragen of het ver was naar Mambo. In de genoemde personenauto (..) zat naast de bestuurder, ook een mede inzittende (..) Het kenteken van de auto was: [AA-00-BB]. De dader 1 zei dat hij mij wilde brengen en stelde voor om in de auto te stappen. Ik ben vervolgens in de auto gestapt (..). De bestuurder reed vervolgens vanaf de parkeerplaats van het genoemde hotel, in de richting van het vliegtuigcafe. Dit was niet de richting van Mambo. Ik begon op dat moment al te twijfelen aan de juiste bedoeling van beiden mannen. Ik zei dat ik uit de auto wilde stappen. (..) Vervolgens reed hij voorbij het genoemde vliegtuig en stopte direct daarna
langs de kant van de weg. We stonden op dat moment in het donker en er was weinig straatverlichting.
(..) Ik heb vervolgens mijn portemonnee uit mijn broekzak gehaald (..) Direct daarop nam de dader 1 met geringe kracht, mijn portemonnee uit mijn hand weg. Ook greep hij naar mijn hals en trok mijn ketting van mijn nek. (..) Nadat de dader 1 mijn goederen had weggenomen, opende hij voor mij de deur en zei dat ik uit de auto moest stappen. (..)
Omschrijving weggenomen:
Een portemonnee inhoud $.50,-(..)
Een zilverkleurig halsketting"
2. een proces-verbaal van politie d.d. 7 juni 2007, in de wettelijke vorm opgemaakt door de opsporingsambtenaren [verbalisant 2] en [verbalisant 3], respectievelijk buitengewoon agent en brigadier bij het Korps Politie Nederlandse Antillen, voor zover inhoudende als verklaring van de verdachte [verdachte]:
Waar reed je in, voor deze Suzuki Forenza?
"In een Hyundai, Elantra, kleur: grijs, De cijfers in het kenteken zijn [AA-00-BB] (..) Ik was samen met [betrokkene 1], die avond in de buurt van Bapor Kibra. Wij hebben een Engelssprekende man een lift gegeven. (..) Op dat moment werd [betrokkene 1] boos en trok de bankbiljetten uit de handen van de lifter."
Voorts heeft het Hof nog in zijn vonnis overwogen:
"Wat betreft het feit telastgelegd onder parketnummer 900.541/07 feit 3 heeft de raadsvrouw ten onrechte betoogd dat het rukken van geld uit handen en het rukken van een ketting van de hals van het slachtoffer niet gekwalificeerd kan worden als geweld tegen personen en dat geen sprake is geweest van medeplegen. Uit de bewijsmiddelen volgt dat de handelingen van verdachte en/of zijn mededader wel degelijk te duiden zijn als zulk bij het in medeplegen van het misdrijf begaan geweld. Verdachte was de bestuurder van de auto waarin de beroving heeft plaatsgevonden, is een andere kant opgereden dan het slachtoffer had gevraagd en hem was toegezegd, heeft van het slachtoffer geld geëist, is op een donkere plaats gestopt en heeft zich vervolgens niet gedistantieerd van de gewelds- en wegnemingshandelingen door de mededader."
4.4. Het middel voert in de eerste plaats aan dat de gebezigde bewijsmiddelen tegenstrijdig zijn omdat volgens de voor het bewijs gebezigde verklaring van aangever de passagier geld eiste terwijl volgens de verklaring van verdachte die voor het bewijs is gebezigd verdachte geld heeft geëist.
4.5. De bewering dat bewijsmiddel 2 zou inhouden dat verdachte zelf ook geld heeft geëist mist feitelijke grondslag. Dat houdt dit bewijsmiddel niet in. De schriftuur klaagt niet over een tegenstrijdigheid tussen de inhoud van de bewijsmiddelen, waaruit blijkt dat de passagier geld heeft geëist enerzijds en de bewijsoverweging, waarin het hof heeft aangenomen dat dat de verdachte geld heeft geëist van het slachtoffer anderzijds, zodat ik dit punt ook laat rusten maar, niet dan na er op te hebben gewezen dat verdachte zelf ter terechtzitting in hoger beroep van 8 april 2008 heeft verklaard tegen aangever te hebben gezegd dat hij meer geld wilde.
4.6. Voorts voert de steller aan dat er een duidelijke en andere verklaring is voor het feit dat verdachte geld vroeg; de verdachte wilde geld voor het vervoer van aangever. De verklaring voor het feit dat verdachte op een donkere plaats is gestopt is erin gelegen dat aangever wilde dat er gestopt werd. Uit het een noch uit het onder volgt dat er een bewuste samenwerking was of gezamenlijke uitvoering. Verdachte heeft zich niet gedistantieerd van zijn mededader, maar dat is niet zo vreemd, aldus het middel, omdat alles zich zeer snel voltrok en omdat ook niet van verdachte zou mogen worden gevergd dat hij zijn eigen auto achterliet. Aan dat alles kan niet afdoen dat verdachte een andere richting is uitgereden dan aangever had gevraagd.
4.7. Met dat laatste ben ik het niet eens. Uit de aangifte is op te maken dat aangever is uitgenodigd om in te stappen, waarna hij naar zijn bestemming zou worden gebracht. Maar de bestuurder, verdachte, reed direct vanaf de parkeerplaats een andere richting in. Daaruit heeft het hof opgemaakt dat verdachte en zijn maat al direct niet van plan waren aangever naar de plaats van bestemming te brengen, maar iets anders. Gelet op de afloop van het gebeuren waarbij een portemonnee met inhoud en een zilverkleurige halsketting van aangever werden afgepakt, heeft het hof niet onbegrijpelijk gemeend dat vanaf de aanvang het plan bij de verdachte en zijn maat voorzat om deze toerist te beroven. Verdachte is niet door de gewelddadige handelingen van de mededader plotseling voor een voldongen feit gesteld, maar de handelingen van verdachte waren er vanaf het begin af aan op gericht aangever naar een plaats te brengen waar deze niet naartoe wilde. Dat het hof heeft aangenomen dat verdachte aldus, klaarblijkelijk in samenwerking met de medeverdachte, de beroving op deze wijze heeft ingeleid acht ik niet onbegrijpelijk.
5.1. Het derde middel klaagt dat het hof op ontoereikende wijze heeft geantwoord op het verweer dat wat de mededader heeft gedaan geen 'geweld' oplevert in de zin van art. 325 SrNA. Een verweer van die strekking is in hoger beroep gevoerd en het hof heeft volstaan met de overweging dat de handelingen van verdachte en/of zijn mededader wel degelijk te duiden zijn als zulk bij het in medeplegen van het misdrijf begaan geweld. Maar er was volgens bewijsmiddel 1 slechts sprake van het aanwenden van geringe kracht bij het pakken van de portemonnee. Voorts kan niet blijken met welke kracht de ketting is afgenomen. Het hof had moeten vaststellen dat de kracht voldoende zou zijn geweest om verzet te breken als dat werd geboden. Evenmin volgt uit de bewijsmiddelen dat het eventuele geweld is gepleegd met het oogmerk om de diefstal gemakkelijk te maken. Het wegnemen heeft bestaan in de handelingen die tevens als geweld zijn aangemerkt zodat van een vergemakkelijking van het een door het ander geen sprake kan zijn.
5.2. Ik wijs er eerst op dat de diefstal nog niet voltooid hoeft te zijn op het moment dat met geweld iets wordt afgepakt. Dat afpakken kan een begin van het wegnemen zijn maar onder omstandigheden kan het wegnemen eerst voltooid zijn wanneer het slachtoffer de feitelijke heerschappij over het afgepakte voorwerp heeft verloren, hetgeen nog niet zo hoeft te zijn als het voorwerp uit zijn handen is geraakt.
5.3. Met betrekking tot het wegnemen van de portemonnee blijkt niet meer dan dat deze uit de hand van het slachtoffer is gepakt waarbij geringe kracht werd aangewend. Hier heeft de steller van het middel mijns inziens gelijk: zo'n handelen is niet als geweld te duiden, hoogstens als een feitelijkheid, maar dat is onvoldoende. Onduidelijk is voorts op welke wijze de ketting van de nek van het slachtoffer is getrokken. Als vast zou staan dat de ketting kapot is getrokken zou er zeker wel van geweld gesproken kunnen worden. Als de ketting over het hoofd van de nek van het slachtoffer is getrokken ligt dat minder voor de hand, evenmin als het uittrekken van andermans schoenen altijd een daad van geweld moet zijn. Nu hier onzekerheid bestaat is mijns inziens de bewezenverklaring van dit feit ontoereikend met redenen omkleed.
6.1. Het vierde middel klaagt over de afwijzing van het verzoek om een aantal getuigen roepen. Deze getuigen zouden kunnen verklaren over de daders van de overval in de woning, voor welk feit verdachte ook veroordeeld is.
6.2. Bewezenverklaard is
"dat hij op 11 april 2007 op het eiland Curaçao, tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening, uit een woning op het adres [a-straat 1], alwaar verdachte en zijn, verdachte's, mededaders zich buiten weten of tegen de wil van de rechthebbende, te weten [slachtoffer 2], bevonden, heeft weggenomen:
• geld en een computer en/ef een telefoon en een videocamera en sieraden toebehorende aan [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3]
welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/ef gemakkelijk te maken welk geweld en/of welke bedreiging met geweld bestond(en) uit:
• het plaatsen van een vuurwapen op het hoofd van die [slachtoffer 2], onderwijl die [slachtoffer 2] opdragende op de vloer (van voormelde woning, alwaar die [slachtoffer 2] zich bevond) te liggen
en
• het slaan van die [slachtoffer 2] en;
• het al dan niet met een hard voorwerp op het hoofd slaan van die [slachtoffer 3]."
6.3. Het proces-verbaal van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 8 april 2008 houdt het volgende in:
"nader onderzoek
De raadsvrouw verzoekt aanhouding van het onderzoek ter terechtzitting teneinde een aantal personen als getuige ter terechtzitting te doen horen door het Hof en licht dit verzoek mondeling als volgt toe:
De verdediging wenst [slachtoffers 2 en 3] te horen over specifieke kenmerken die ze kunnen hebben waargenomen zoals stem, tattoos etc,;
De bewaker [getuige 1] dient te worden gehoord daar zijn verklaring bij de politie heel beknopt was.
De medeverdachte [betrokkene 3], [betrokkene 4] en [betrokkene 7] diene te worden gehoord omdat ze bij de behandeling van hun eigen zaak hun verklaringen die [verdachte] incrimineren hebben ingetrokken.
De zus van [verdachte], [betrokkene 6] kan worden gehoord over het verloop van de bewuste dag, bijvoorbeeld wanneer [verdachte] thuis is gekomen etc.
De procureur-generaal zegt dat er volgens hem geen noodzaak bestaat tot het horen van de door de verdediging opgevoerde getuigen.
beraad
Het Hof trekt zich terug voor beraad in deze.
hervatting
De voorzitter hervat het onderzoek ter terechtzitting en deelt vervolgens de beslissing van het Hof mede:
Hetgeen de raadsvrouw heeft aangevoerd geeft onvoldoende grond voor het oordeel dat het verhoor van getuigen noodzakelijk is. Het verzoek tot het doen horen van de door de verdediging verzochte getuigen wordt derhalve afgewezen."
Vervolgens heeft het hof toch nog ambtshalve beslist om de medeverdachten te horen en daartoe het onderzoek ter terechtzitting voor bepaalde tijd aangehouden. Op 3 juni 2008 zijn de medeverdachten als getuige gehoord. Allen hebben zij verklaard dat verdachte niet bij de overval betrokken was.
6.4. Degenen die verdachte hebben aangewezen als een van de daders van de overval hebben hun belastende verklaringen ingetrokken en zijn daarbij gebleven toen zij als getuige door het Hof zijn gehoord. Uit de gebezigde bewijsmiddelen blijkt dat het de verdachte zou zijn geweest die bij de deur de Chinese vrouw heeft vastgegrepen en daarna de Chinese man heeft vastgepakt. De verdachte zou zelf de laptop en de camera hebben meegenomen (bewijsmiddel 7). Bewijsmiddel 5 houdt de verklaring in van [getuige 1]. Deze heeft drie mannen voorbij zien lopen met vuurwapens, hoorde dat gesproken werd over een overval op Chinezen en zag dat dader 1 de ingang van de woning binnen ging en de Chinees (bedoeld zal zijn de Chinese vrouw) met zijn wapen heeft geslagen. Bewijsmiddel 4 bevat de verklaring van het vrouwelijke slachtoffer. Zij zag drie mannen voor de deur, begon te schreeuwen en werd toen vastgepakt en geslagen door een van de mannen. Volgens bewijsmiddel 7 zou dit verdachte moeten zijn geweest. Uit bewijsmiddel 3 is af te leiden dat het mannelijke slachtoffer is geslagen door een van de overvallers. Kortom, aannemelijk is dat beide slachtoffers van de overval en [getuige 1] verdachte, als die betrokken is geweest bij de overval, op korte afstand hebben kunnen zien. Nu het aan het Hof bekend was dat de belastende verklaringen van de medeverdachten waren ingetrokken en nu verdachte steeds heeft ontkend acht ik het onbegrijpelijk dat het hof hetgeen de advocaat heeft aangevoerd van onvoldoende gewicht heeft gevonden om het verhoor in ieder geval van deze drie getuigen noodzakelijk te maken.
Het middel komt mij gegrond voor.
7. De twee eerste middelen falen, middel 3 en 4 acht ik gegrond. Ambtshalve heb ik geen grond aangetroffen die tot vernietiging aanleiding behoort te geven.
8. Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden vonnis en tot terugwijzing van de zaak naar het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba teneinde op het bestaande beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
1 HR 5 juni 2007, LJN BA1760 m.b.t. het vierde middel.