ECLI:NL:PHR:2010:BK6926

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
9 februari 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07/12203
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Rechters
  • Mr. Vellinga
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van arrest wegens overschrijding redelijke termijn en onvoldoende motivering door het Hof

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 9 februari 2010 uitspraak gedaan in het cassatieberoep van een verdachte die door het Gerechtshof te Amsterdam was veroordeeld voor medeplegen van schuldheling. De verdachte kreeg een voorwaardelijke gevangenisstraf van vier weken met een proeftijd van twee jaar opgelegd. De raadsman van de verdachte, mr. S.F.J. Smeets, heeft in cassatie twee middelen voorgesteld. Het eerste middel betreft de overschrijding van de redelijke termijn voor berechting, zoals bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) en artikel 14 van het Internationaal Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke Rechten (IVBPR). De verdachte heeft op 15 mei 2007 beroep in cassatie ingesteld, maar de stukken zijn pas op 29 mei 2008 ter griffie van de Hoge Raad ontvangen, wat een overschrijding van de maximale termijn van acht maanden met zich meebracht. De Hoge Raad concludeert dat de redelijke termijn is overschreden, wat een belangrijke factor is in de beoordeling van de zaak.

Het tweede middel betreft de motivering van het Hof, dat volgens de raadsman onvoldoende heeft onderbouwd waarom het van de standpunten van de verdachte is afgeweken en schuldheling heeft bewezen verklaard. De Hoge Raad constateert dat het bestreden arrest geen weergave bevat van de door de raadsman gevoerde verweren, waardoor het in cassatie niet mogelijk is om na te gaan welke verweren zijn gevoerd. Dit gebrek aan motivering en de onduidelijkheid over de verweren die zijn gevoerd, zijn in strijd met een behoorlijke procesorde. De Hoge Raad oordeelt dat het bestreden arrest niet in stand kan blijven en dat de zaak moet worden teruggewezen naar het Hof voor een nieuwe behandeling.

De conclusie van de Advocaat-Generaal is dat het bestreden arrest moet worden vernietigd en dat de zaak moet worden terugverwezen naar het Hof, dan wel naar een aangrenzend Hof, om het bestaande hoger beroep opnieuw te behandelen.

Conclusie

Nr. 07/12203
Mr. Vellinga
Zitting: 15 december 2009
Conclusie inzake:
[Verdachte]
1. Verdachte is door het Gerechtshof te Amsterdam wegens "medeplegen van schuldheling" veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier weken voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
2. Namens verdachte heeft mr. S.F.J. Smeets, advocaat te Utrecht, twee middelen van cassatie voorgesteld.
3. In het eerste middel wordt naar voren gebracht dat in de cassatiefase de redelijke termijn voor berechting als bedoeld in art. 6 EVRM en 14 IVBPR is overschreden, omdat vanaf het moment waarop beroep in cassatie werd ingesteld teveel tijd is verstreken tot het moment waarop de stukken ter griffie van de Hoge Raad zijn ontvangen.
4. De verdachte heeft op 15 mei 2007 beroep in cassatie ingesteld. Blijkens een op de inventaris van de stukken geplaatst stempel zijn deze op 29 mei 2008 ter griffie van de Hoge Raad binnengekomen. De in HR 17 juni 2008, BD2578, NJ 2008, 358, rov. 3.3 bedoelde maximale termijn van acht maanden is verstreken. Het middel klaagt daarover terecht. Ambtshalve voeg ik daaraan toe dat de Hoge Raad uitspraak zal doen nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Ook in die zin is de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, EVRM overschreden.
5. Deze punten kunnen echter onbesproken blijven indien de Hoge Raad met mij van oordeel is dat het bestreden arrest om andere redenen niet in stand kan blijven en dient te worden teruggewezen of verwezen.(1)
6. Ook indien de Hoge Raad mij in dat oordeel niet volgt, kan overigens met de enkele constatering dat de redelijke termijn is overschreden, worden volstaan en behoeft het middel niet tot cassatie te leiden, nu aan de verdachte een geheel voorwaardelijke straf is opgelegd.(2)
7. Het tweede middel klaagt dat het Hof niet, onjuist, danwel onvoldoende heeft gemotiveerd waarom het van de uitdrukkelijk onderbouwde standpunten van de verdachte is afgeweken en schuldheling bewezen heeft verklaard.
8. Voor zover voor de beoordeling van middel relevant, houdt het proces-verbaal van de zitting van het Hof in:
"De raadsman van de verdachte voert het woord tot verdediging. Hij voert daarbij verweren als weergegeven in het arrest."
9. Het bestreden arrest bevat echter geen weergave van door de raadsman gevoerde verweren.
10. Nu uit de inhoud van het proces-verbaal van de terechtzitting blijkt dat namens de raadsman van de verdachte verweren zijn gevoerd, maar deze niet in het proces-verbaal van de terechtzitting of het arrest zijn opgenomen, valt in cassatie niet na te gaan welke verweren zijn gevoerd en kan ik niet aan bespreking van het middel toekomen. Hoewel het middel over dit verzuim niet direct klaagt - doch slechts dat het Hof onvoldoende gemotiveerd is afgeweken van uitdrukkelijk onderbouwde standpunten, zonder overigens aan te duiden welke standpunten of verweren bedoeld zijn - strijdt bedoeld verzuim zozeer met een behoorlijke procesorde dat het nietigheid van het onderzoek en de uitspraak meebrengt.(3)
11. Het bestreden arrest kan niet in stand blijven.
12. Andere gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen heb ik niet aangetroffen.
13. Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest en terugwijzing naar het Hof dan wel verwijzing naar een aangrenzend Hof teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
1 HR 17 juni 2008, NJ 2008, 358, rov. 3.5.3.
2 HR 17 juni 2008, BD2578, NJ 2008, 358, rov. 3.6.2 onder C.
3 HR 13 juni 2006, NJ 2006, 368.