1 Afkorting van Gross Tonnage.
2 Zie rov. 4 (onder a-d) van het tussenvonnis van de kantonrechter Groningen van 6 april 2000 en rov. 2 (onder de aanhef "de vaststaande feiten") van het vonnis van de rechtbank Groningen van 17 mei 2002, waarnaar het hof Leeuwarden in rov. 1 van het bestreden arrest heeft verwezen.
3 Zie art. 12 van de CAO.
4 Prod. 2 bij de conclusie van antwoord en prod. V bij de conclusie van repliek.
5 In eerste aanleg trad naast Nautilus een oud-werknemer van [verweerster], [betrokkene], als eiser op. [Betrokkene] was ten tijde van het bestreden arrest niet meer bij de procedure betrokken. Zijn vordering speelt ook in cassatie geen rol.
6 De appeldagvaarding spreekt, evenals het vonnis van de rechtbank van 17 mei 2002, van [A] B.V. en niet van [verweerster]. De kantonrechter heeft in rov. 6 van zijn eindvonnis van 2 maart 2006 geoordeeld dat van een verschoonbare verschrijving sprake is, aangezien partijen duidelijk is (geweest) wie als procespartijen dienen te worden aangemerkt.
7 De cassatiedagvaarding is op 5 juni 2008 uitgebracht.
8 Zie voorts HR 31 januari 2003, LJN: AF1415, NJ 2003, 657, m.nt. DA.
9 Zie Asser Procesrecht/Bakels, Hammerstein & Wesseling-van Gent 4 (2009), nrs. 33-35, en Asser Procesrecht/Veegens-Korthals Altes-Groen (2005), nrs. 59-61, en de aldaar vermelde jurisprudentie.
10 Vgl. Hugenholtz/Heemskerk, Hoofdlijnen van Nederlands Burgerlijk Procesrecht (1998), nr. 191, en HR 24 september 1993, LJN: ZC1073, NJ 1994, 299, m.nt. HER, rov. 3.2.
11 Zie rov. 5 van het (eind)vonnis van de kantonrechter van 2 maart 2006.
12 De cassatiedagvaarding vermeldt onder 4 (tussen haakjes) dat gegrondbevinding van één of meer klachten tegen het appelvonnis van de rechtbank ook tot vernietiging van het eindvonnis van de kantonrechter leidt.
13 Zie ook rov. 4 van het appelvonnis van 17 mei 2002.
14 Zie Asser Procesrecht/Veegens-Korthals Altes-Groen (2005), nr. 74 en de aldaar genoemde rechtspraak. Zie voorts HR 28 juni 2002, LJN: AE4366, NJ 2003, 111, m.nt. G.J.J. Heerma van Voss, rov. 3.4.2.
15 Schriftelijke toelichting mr. Grabandt onder 1; schriftelijke toelichting mr. Duk onder 15.
16 Zie art. 3 lid 2 van de CAO.
17 Het besluit tot algemeen verbindendverklaring is gepubliceerd door plaatsing in een bijvoegsel bij de Staatscourant.
18 HR 17 september 1993, LJN: ZC1059, NJ 1994, 173, m.nt. PAS onder NJ 1994, 174, rov. 3.3, en HR 24 september 1993, LJN: ZC1072, NJ 1994, 174, m.nt. PAS, rov. 3.6. Zie voorts o.m. HR 19 december 1997, LJN: ZC2533, NJ 1998, 300, rov. 3.4; HR 21 december 2001, LJN: AD7323, JAR 2002, 20, rov. 3.4.
19 De ratio van deze rechtspraak is dat de individuele werknemer en soms ook de werkgever niet bij de totstandkoming van de CAO waren betrokken. Niettemin is de norm ook van toepassing op partijen die wel bij de totstandkoming van de CAO waren betrokken; zie HR 26 mei 2000, LJN: AA5961, NJ 2000, 473, rov. 3.4.
20 Vgl. HR 31 mei 2002, LJN: AE2376, NJ 2003, 110, m.nt. G.J.J. Heerma van Voss onder NJ 2003, 111, rov. 3.6; HR 28 juni 2002, LJN: AE4366, NJ 2003, 111, m.nt. G.J.J. Heerma van Voss, rov. 3.4.2; HR 14 februari 2003, LJN: AF1307, NJ 2003, 301, rov. 3.6 onder b; HR 20 februari 2004, LJN: AO1427, NJ 2005, 493, m.nt. C.E. du Perron, rov. 4.4; HR 2 april 2004, LJN: AO3857, JAR 2004, 113, rov. 3.3; HR 14 maart 2008, LJN: BC6699, NJ 2008, 567, m.nt. E. Verhulp, rov. 3.4, en HR 18 april 2008, LJN: BC7407, NJ 2008, 245, rov. 3.4.
21 Vgl. voorts HR 20 februari 2004, LJN: AO1427, NJ 2005, 493, m.nt. C.E. du Perron, rov. 4.5.
22 Ook de bepalingen van de beide CAO's en bijbehorende Reglementen lijken mij op relevante punten te verschillen. Voor art. 4 van het Reglement waarop de bedoelde Resultatenlijst betrekking heeft, verwijs ik naar prod. 2 bij de antwoord-conclusie na verwijzing. In lid 2 van dat artikel wordt het beginsel van verticale inschaling (met verlies van reeds verworven anciënniteitsverhogingen) bij indeling in een hogere loongroep juist uitdrukkelijk en in algemene zin omarmd: "Wanneer een officier in een hogere loongroep wordt ingedeeld, vervallen de tot dan toe verworven anciënniteitsverhogingen. In de nieuwe loongroep begint de officier met de aanvangsgage met zoveel daarbij behorende anciënniteitsverhogingen vermeerderd, dat de nieuwe gage hoger is dan de gage die de officier genoot vóór hij in de hogere loongroep werd ingedeeld. Na ieder jaar diensttijd wordt vervolgens de volgende anciënniteitsverhoging van die loongroep toegekend."
23 Vgl. HR 31 mei 2002, LJN: AE2376, NJ 2003, 110, m.nt. G.J.J. Heerma van Voss onder NJ 2003, 111, rov. 3.8.
24 [Verweerster] meent van niet; zie de antwoord-conclusie na verwijzing in hoger beroep onder 18.
25 Zie ook rov. 2 van het appelvonnis van 17 mei 2002 onder de aanhef "het geschil in eerste aanleg". Overigens is in die tabellen, naast de elf anciënniteitregels, ook sprake van een zogenaamde tankerverhoging.
26 Vgl. HR 30 januari 2004, LJN: AM2312, NJ 2008, 536, m.nt. E. Verhulp, waarin overigens de tot op zekere hoogte met de onderhavige zaak vergelijkbare problematiek van een ongelijke bezoldiging (en op het punt van toegekende anciënniteit ongelijke behandeling) van vliegers op (qua grootte) verschillende typen vliegtuigen aan de orde was.