Nr. 09/00147
Mr. Aben
Zitting 5 januari 2010
1. Het gerechtshof te 's-Gravenhage heeft bij arrest van 20 november 2008 de verdachte, ter zake van "diefstal, gevolgd van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf de vlucht mogelijk te maken", veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van acht weken. Voorts heeft het hof de tenuitvoerlegging gelast van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank te 's-Gravenhage van 29 maart 2007 opgelegde voorwaardelijke straf, te weten een gevangenisstraf voor de duur van één maand.
2. Namens de verdachte heeft mr. J. van Beest, advocaat te 's-Gravenhage, cassatie ingesteld en hij heeft tevens een schriftuur ingezonden houdende één middel van cassatie.
3.1. Het middel behelst - naar ik begrijp - de klacht dat het bewezenverklaarde handelen, te weten het aan de arm trekken van [slachtoffer], geen geweld oplevert in de zin van art. 312 Sr.
3.2. Ten laste van de verdachte is bewezen verklaard dat:
"hij op 1 december 2007 te 's-Gravenhage met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen dertien verpakkingen, inhoudende zalm, toebehorende aan winkelbedrijf [A], in elk geval aan een ander dan aan verdachte, welke diefstal werd gevolgd van geweld tegen [slachtoffer], gepleegd met het oogmerk om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf de vlucht mogelijk te maken, welk geweld bestond uit het trekken aan die [slachtoffer]."
3.3. Dienaangaande heeft het hof als bewijsmiddelen gebezigd:
1. Een schriftelijk bescheid, zijnde een aangifteformulier winkeldiefstal, gedateerd 1 december 2007, opgemaakt en ondertekend door [betrokkene 1], beveiliger, alsmede ondertekend door verbalisant [verbalisant 1], voor zover inhoudende -zakelijk weergegeven- als verklaring van [betrokkene 1]:
"Ik zag op 1 december 2007 in het winkelbedrijf van [A] te [plaats], dat een persoon de zelfscan kassa passeerde. Bij controle vond ik 13 pakjes zalm. Nadat ik deze persoon had aangesproken met bekendmaking van mijn functie, gaf deze persoon op te zijn:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1964.
Ik verklaar door de [A] te [plaats], gemachtigd te zijn aangifte te doen en verklaar dat aan niemand toestemming is verleend om het goed, welke de onderneming toebehoort, weg te nemen en zich; zonder betaling toe te eigenen."
2. Een proces-verbaal van verhoor van politie van 1 december 2007, voor zover inhoudende -zakelijk weergegeven- als de tegenover de verbalisanten afgelegde verklaring van [betrokkene 1]:
"Op 1 december 2007 was ik als beveiliger aan het werk in [A] te [plaats]. Ongeveer 1 meter voor uitgang sprak ik de man aan. Ik zei tegen de man dat hij mee naar boven moest komen. De man zei iets in de trant van dat hij weg zou gaan en dat ik hem niet kon tegenhouden. Ik hoorde dat de man zei dat hij niet mee naar boven zou gaan. Ik zag dat de man aanstalten maakte om de winkel uit te gaan. Ik zag dat de medewerkster [slachtoffer] tussen de man en de uitgang ging staan. Ik zag dat de man aan de arm van [slachtoffer] trok om haar kennelijk weg te krijgen voor de uitgang."
3. Een proces-verbaal van verhoor van politie van 1 december 2007, voor zover inhoudende -zakelijk weergegeven- als de tegenover de verbalisanten afgelegde verklaring van [slachtoffer]:
"Op 1 december 2007 was ik aan het werk in het filiaal van [A] in [plaats]. Omdat ik vermoedde dat een man iets wilde pikken, heb ik de beveiliger aangesproken. Ik zag dat de beveiliger de man op ongeveer 1 meter voor de uitgang aansprak. Ik ben bij de beveiliger en de man gaan staan. Ik zag dat de man weg wilde lopen naar de uitgang. Ik ben tussen de man en de uitgang gaan staan om te voorkomen dat de man zou vluchten. Ik voelde dat de man aan mijn onderarm trok en dat hij mij probeerde voor de uitgang weg te trekken."
4. De verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting van het hof van 6 november 2008, inhoudende - zakelijk weergegeven -:
"Ik heb op 1 december 2007 in de winkel van [A] te [plaats], dertien pakken zalm weggenomen."
5. Een proces-verbaal van verhoor bij de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in de rechtbank te 's-Gravenhage van 4 december 2007, voor zover inhoudende -zakelijk weergegeven- als verklaring van de verdachte:
"Op 1 december 2007 heb ik in [A] wat getrokken aan een medewerker van [A]."
3.4. Blijkens de toelichting berust het middel op de opvatting dat voor geweld in de zin van art. 312 Sr lichamelijk letsel moet bestaan, en wel meer omvattend letsel dan - zoals in casu - een enkele blauwe plek. Deze opvatting vindt geen steun in het recht.
3.5. De strafbare feiten genoemd in art. 312 Sr betreffen diefstallen, als omschreven in art. 310 Sr, onder strafverzwarende omstandigheden begaan. In die strafbepaling staat het (bedreigen met) geweld niet op zichzelf. Deze omstandigheid, het geweld of de bedreiging daarmee, gaat aan de diefstal vooraf, vergezelt deze of volgt erop en verzwaart het gronddelict wanneer zij instrumenteel wordt toegepast, dus met een zeker (bijkomend) oogmerk: het voorbereiden of vergemakkelijken van het delict of om de vlucht mogelijk te maken, etc. Uit de wetsgeschiedenis volgt dat de wetgever in art. 312 Sr met de term "geweld" aansluiting heeft gezocht bij gewoon spraakgebruik. De wet geeft aan die term geen nadere invulling, doch geeft in artikel 81 Sr slechts te kennen wat met geweld gelijkgesteld moet worden.
Tegen de hiervoor geschetste achtergrond laat de Hoge Raad de feitenrechter enige ruimte in zijn oordeel omtrent de reikwijdte van het begrip geweld. Zo behoeft het geweld of de bedreiging op zichzelf, dat wil zeggen zonder de diefstal waaraan het is gerelateerd, géén strafbaar feit op te leveren, bijvoorbeeld mishandeling.
Een voorbeeld van het hier bedoelde geweld is het met kracht trekken aan een tas die door het slachtoffer wordt vastgehouden. Dat geweld levert hier het middel op waardoor de dief zich van de feitelijke heerschappij van de tas verzekert.(1)
3.6. In de onderhavige zaak is het geweld blijkens de bewezenverklaring feitelijk omschreven als 'het trekken aan [slachtoffer]'. Verdachte, die dertien pakjes zalm had gestolen was op heterdaad betrapt en wilde zo snel mogelijk de betreffende winkel verlaten. De uitgang werd echter versperd door een medewerkster, [slachtoffer]. Om zijn weg te kunnen vervolgen heeft de verdachte aan haar arm getrokken. Nu de verdachte zijn handelen (het trekken aan [slachtoffer]) had aangewend om zichzelf de vlucht mogelijk te maken, ligt daarin m.i. de toepassing van geweld met bijkomend oogmerk besloten. Dat de fysieke gevolgen ervan niets meer inhouden dan een blauwe plek op de arm, doet daaraan niet af. Ook zonder dat betrekkelijk geringe letsel zou het handelen van de verdachte geweld in de zin van artikel 312 Sr hebben kunnen opleveren.
Gelet dus op de context waarin verdachtes handelen plaatsvond geeft het oordeel van het hof dat het trekken aan (de arm van) [slachtoffer] moet worden aangemerkt als geweld in de zin van art. 312 Sr geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting, en is het evenmin onbegrijpelijk.
Ten overvloede merk ik op dat het bewezenverklaarde geweld uit de gebezigde bewijsmiddelen kan worden afgeleid; ik volsta met de verwijzing naar de bewijsmiddelen 2, 3 en 5 (hiervoor opgenomen onder 3.3).
4. Het middel is tevergeefs voorgesteld en kan met de aan art. 81 RO te ontlenen motivering worden afgedaan.
5. Gronden die tot ambtshalve vernietiging van de bestreden uitspraak zouden behoren te leiden, heb ik niet aangetroffen.
6. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
1 Zie o.a. de conclusie van AG Vellinga vóór HR 17 december 2002, LJN AF0635, de conclusie van AG Machielse vóór HR 13 juni 2006, LJN AW2421 en de conclusie van AG Wortel vóór HR 4 september 2007.