ECLI:NL:PHR:2010:BK9159

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
5 maart 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/01257
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Civiel recht
Rechters
  • J. Spier
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurrecht en politiedwang bij wanbetaling van huur door de Gemeente Den Haag

In deze zaak, die zich afspeelt in het kader van huurrecht, betreft het de uitoefening van politiedwang door de Gemeente Den Haag na langdurige wanbetaling van de huur door de eiser. De zaak is een vervolg op eerdere aanmaningen die door de Gemeente zijn verzonden, maar die niet tot betaling hebben geleid. De Hoge Raad behandelt de klachten die door de eiser zijn ingediend tegen het arrest van het gerechtshof. De klachten zijn voornamelijk gericht op de stellingen die in de feitelijke aanleg niet voldoende zijn onderbouwd, wat in strijd is met artikel 407 lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). De Hoge Raad benadrukt dat het aan de feitenrechter is om de feiten vast te stellen en dat de eiser niet voldoende heeft aangetoond waarom het hof bepaalde omstandigheden niet in zijn overwegingen heeft meegenomen.

De conclusie van de Advocaat-Generaal is dat de klachten van de eiser niet op voldoende duidelijke wijze zijn gepresenteerd. Diverse onderdelen van de klachten worden als onbegrijpelijk of onvoldoende onderbouwd aangemerkt. De Hoge Raad wijst erop dat cassatie geen zoekplaatje is en dat het aan de eiser is om zijn argumenten helder en nauwkeurig te formuleren. De Hoge Raad concludeert dat de klachten van de eiser niet slagen, omdat zij niet voldoen aan de eisen die in de rechtspraak zijn gesteld. De zaak eindigt met de conclusie dat het beroep van de eiser wordt verworpen, met toepassing van artikel 81 van de Wet op de rechterlijke organisatie.

Conclusie

09/01257
mr. J. Spier
Zitting 8 januari 2010 (bij vervroeging)
Verkorte conclusie inzake
[Eiser]
(hierna: [eiser])
tegen
Gemeente Den Haag
(hierna: de Gemeente)
1. Deze zaak is de nasleep van uitoefening van politiedwang door de Gemeente. Deze is gevolgd op - herhaalde aanmaningen ten spijt - langdurige wanbetaling van de huur door [eiser].
2. Een aantal tegen 's Hofs arrest gerichte klachten doet beroep op stellingen waarvan niet wordt aangegeven waar zij in feitelijke aanleg zijn betrokken. Ingevolge vaste rechtspraak vinden deze klachten hun Waterloo in art. 407 lid 2 Rv. Dat is niet anders voor zover wordt terugverwezen naar de bonte veelheid van beweringen in het eerste middel. Het ligt op de weg van de steller van het middel om voldoende nauwkeurig aan te geven op welke stellingen hij beroep doet. Cassatie is geen zoekplaatje waarbij het aan de Hoge Raad wordt overgelaten datgene te doen waartoe de cassatieadvocaat zich kennelijk niet geroepen voelt: stellingen te gaan zoeken die mogelijk passen bij de geventileerde klachten. Hierna bespreek ik slechts de klachten die niet op dit een en ander stuk lopen.
3. Middel 1 miskent dat het aan de feitenrechter is voorbehouden de feiten vast te stellen. Voor zover onderdeel 1.3 het Hof verwijt met de in de daaraan voorafgaande onderdelen genoemde stellingen/omstandigheden geen of onvoldoende rekening te hebben gehouden, mislukt het omdat niet (met enige nauwkeurigheid) wordt aangegeven waarom en in welke van de vele rechtsoverwegingen het Hof dat had moeten doen.
4. Onderdeel 2.1 behelst slechts een inleiding. Onderdeel 2.4 - en later ook de onderdelen 2.6, 2.8, 2.9 en 2.11 - miskent dat het Hof verderop (rov. 3.5, 3.7 en 3.19) uitlegt waarom de omstandigheid waarop het onderdeel vermoedelijk leunt niet ter zake doet. De tegen die rovv. gerichte klachten bespreek ik hierna.
5. Onderdeel 2.5 doet in belangrijke mate beroep op een tussenarrest in een zaak met een ander rolnummer zonder aan te geven waar dat is te vinden(1) en waarom dat in deze procedure ter zake zou doen. Het mislukt reeds daarom. Bovendien heeft het Hof niet miskend dat sprake was van een - volgens [eiser] "afgedwongen" - huurovereenkomst; zie rov. 3.6. Ook de onderdelen 2.14, 2.19 en 2.25 stranden hierop.
6. Onderdeel 2.7 is onbegrijpelijk.
7. Onderdeel 2.8 - voor zover nog niet behandeld - voert aan dat het Hof art. 7:204 BW heeft miskend. Het faalt reeds omdat niet wordt bestreden dat het voor [eiser] wel mogelijk was - en, naar in 's Hofs oordeel besloten ligt, in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs van hem kon worden gevergd - om zijn woonwagen aan de mogelijkheden die het perceel bood aan te passen. Ook de onderdelen 2.10, 2.11, 2.12 en 2.13 lopen hierin spaak. Ten aanzien van onderdeel 2.10 merk ik nog op dat niet wordt bestreden dat onvoldoende is onderbouwd waarom [eiser] mocht menen dat de Gemeente hem een voor zijn woonwagen (het Hof bedoelt: zonder mogelijke inkorting) passende standplaats ter beschikking zou stellen. Hetgeen de voorafgaande onderdelen te berde brengen, heeft geen betrekking op het al dan niet bestaande vertrouwen van [eiser] op dit punt.
8. Onderdeel 2.9 is niet voldoende begrijpelijk. Met name is onduidelijk wat de ponens bedoelt met "concludent".
9. Onderdeel 2.11 sluit niet op begrijpelijke wijze aan bij rov. 3.9, wat daarvan ook zij.
10. De onderdelen 2.17 en 2.18 bouwen voort op ondeugdelijke klachten - zoals uiteengezet onder 2 - en worden in hun val meegetrokken.
11. Onderdeel 2.20 bevat slechts een citaat uit een conclusie in een andere zaak. Niet wordt toegelicht waarom dat citaat [eiser] zou kunnen baten.
12. Onderdeel 2.21 borduurt voort op het voorgaaande en strandt daarom eveneens. Bovendien vuurt het een aantal stellingen af zonder aan te geven 1) tegen welke rov(v). zij zijn gericht of 2) waarom zij tot een ander oordeel dan waartoe het Hof is gekomen zouden moeten leiden. Het voldoet derhalve ook niet aan de eisen van art. 407 lid 2 Rv. Ook onderdeel 2.22, dat een niet nader uitgewerkte voortbouwende klacht behelst, loopt hierop stuk.
13. Onderdeel 2.24 mislukt reeds omdat het geen klacht richt tegen de zelfstandig dragende grond in rov. 3.21 dat [eiser] bij de hier genoemde stellingen geen belang (meer) heeft.
14. De afrondende klacht van onderdeel 2.26 faalt op de hiervoor genoemde gronden.
Conclusie
Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep met toepassing van art. 81 RO.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden,
Advocaat-Generaal
1 Volgens de Gemeente (sub 2.7 en 2.13 st) is bedoeld tussenarrest in de onderhavige procedure niet overgelegd en heeft het Hof bij eindarrest van 20 oktober 2009 bovendien geoordeeld dat [eiser] niet in het (betreffende) bewijs is geslaagd.