ECLI:NL:PHR:2010:BK9236
Parket bij de Hoge Raad
- Mr. Vellinga
- Rechtspraak.nl
Bewijsvoering en redenering in strafzaken met betrekking tot rijbewijsontbreken
In deze zaak heeft de Hoge Raad zich gebogen over de bewijsvoering in een strafzaak waarbij de verdachte, op 13 november 2004, zonder rijbewijs een motorrijtuig bestuurde op de Jacob van Lennepkade in Amsterdam. De verdachte was eerder door het Gerechtshof te Amsterdam veroordeeld voor deze overtreding van artikel 107 lid 1 van de Wegenverkeerswet 1994. De verdediging heeft in cassatie twee middelen ingediend. Het eerste middel betrof de nietigheid van het arrest, omdat de tekst van de tenlastelegging niet was opgenomen in de aantekening van het mondelinge arrest of in het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep. De Hoge Raad oordeelde dat de wet niet vereist dat de tenlastelegging in de aantekening of het proces-verbaal wordt opgenomen, waardoor dit middel faalde.
Het tweede middel richtte zich tegen het gebruik van het proces-verbaal van de opsporingsambtenaar als bewijs. De verdediging stelde dat het proces-verbaal onvoldoende bewijs bood dat de verdachte ten tijde van de overtreding niet over een rijbewijs beschikte. De Hoge Raad oordeelde dat de opsporingsambtenaar niet noodzakelijkerwijs zelf de feiten moest hebben waargenomen om zijn kennis te kunnen gebruiken als bewijs. Echter, de Hoge Raad concludeerde dat de kennis van de verbalisant, die was gebaseerd op een document dat niet door hem was ondertekend, niet voldoende was om als bewijs te dienen. Dit leidde tot de conclusie dat het middel slaagde, en de Hoge Raad besloot het bestreden arrest te vernietigen en de zaak terug te verwijzen naar het Hof voor herbehandeling.
Deze uitspraak benadrukt de noodzaak van zorgvuldige bewijsvoering in strafzaken en de eisen die aan de bewijsstukken worden gesteld, vooral wanneer het gaat om de kennis van opsporingsambtenaren.