1 Vooral ontleend aan rov. 1 van het op 31 januari 2003 in de eerste aanleg gewezen tussenvonnis, waarnaar in rov. 2 van het in appel op 3 augustus 2006 gewezen tussenarrest wordt verwezen.
2 De zaak is ingeleid bij dagvaarding van 13 maart 2002, en dus vóór de inwerkingtreding van de huidige titel 4 van Boek 7 BW. Ingevolge art. 205 ONBW moet de zaak worden beoordeeld met toepassing van het "oude" huurrecht.
3 Er worden ter plaatse, overeenkomstig de contractuele bestemming, een boekwinkel, een theehuis en een galerie geëxploiteerd.
4 In dit geval: aan de twee personen die het rapport van de Bhac daadwerkelijk hadden voorbereid.
5 Grief 1 in incidenteel appel, nader toegelicht in de producties.
6 HR 20 november 1989, NJ 1989, 898, rov. 3.3. Ik merk op dat de in rov. 3.4 van dit arrest beoordeelde beslissing van de rechtbank in de nodige opzichten gelijkenis vertoonde met de beslissing die in de onderhavige zaak wordt bestreden. Zie overigens ook HR 15 juni 2001, NJ 2001, 435, rov. 3.7; HR 10 mei 1996, NJ 1996, 670 m.nt. PAS, rov. 5.3 en 6.1; Huurrecht (losbl.), Vrolijk, art. 303, aant. 51 en 52; Kerpestein, Huurrecht Bedrijfsruimte, 2009, p. 680 - 683; Asser - Abas (HUUR) 5 IIA, 2007, nr. 306; Evers, Huurrecht Bedrijfsruimten, 2003, p. 150 - 151.
7 In de rechtspraak van de Hoge Raad worden geen hoge eisen gesteld aan beslissingen waarbij de rechter besluit, van een aanvankelijk in het vooruitzicht gestelde manier van verdere instructie of beoordeling af te stappen. Het in deze zaak te beoordelen geval lijkt wat dat betreft op de gevallen uit HR 11 juli 2008, NJ 2008, 401, rov. 3.4 of HR 8 juni 2001, NJ 2001, 433, rov. 3.6.1; zie voor de grenzen van de rechterlijke vrijheid op dit vlak bijvoorbeeld HR 3 april 2009, NJ 2009, 173, rov. 3.4.2 en HR 20 maart 2009, NJ 2009, 234, rov. 3.3.3.
8 Algemeen wordt aangenomen dat "sexbedrijven" niet vallen binnen de in dit wetsartikel gegeven omschrijving van "bedrijfsruimte"; zie bijvoorbeeld Huurrecht (losbl.), Vrolijk, art. 290, aant. 53 (p. Art. 290-104-110) ; Ktr. Sittard 25 februari 2000, Prg. 2000 nr. 5465 m.nt. Abas. Ik sluit mij bij deze opvatting aan: zulke bedrijven beantwoorden niet aan de kwalificaties van kleinhandelsbedrijf, horecabedrijf of ambachtsbedrijf die de wet hier hanteert.
9 In deze zin (dan) ook Huurrecht (losbl.), Vrolijk, art. 303, aant. 51; T&C Burgerlijk Wetboek boeken 6, 7 en 8, 2009, Rossel, art. 7:303, aant. 3 onder b (slot); Kerpestein, Huurrecht Bedrijfsruimte, 2009, p. 685; Evers, Huurrecht Bedrijfsruimten, 2003, p. 141 - 142.
10 Deze afkorting is afgeleid van "in termen van zone A". Deze methode strekt ertoe, de kwaliteit van bedrijfsruimte te differentiëren, door kwalitatief mindere ruimte (bijvoorbeeld: ruimte die betrekkelijk ver van de ingang gelegen is) met behulp van een neerwaartse correctiefactor "om te rekenen" naar ruimte van de beste kwaliteit ("zone A"). Zie bijvoorbeeld Tijdschrift voor Huurrecht Bedrijfsruimte 2006, p. 80 - 81 en 2005, p. 198 - 199.
11 De klacht verwijst dan ook (slechts) naar in de eerste aanleg betrokken stellingen van [eiser] en naar processtukken van (ruimschoots) ná de Memorie van Grieven.
12 Snijders - Wendels, Civiel Appel, 2009, nr. 162; Asser Procesrecht/Bakels, Hammerstein & Wesseling-Van Gent 4, 2009, nrs. 104 - 106.
13 Ten overvloede merk ik nog op dat ik ook niet heb aangetroffen dat in de processtukken van [eiser] een beroep op het hier aangevoerde gegeven is gedaan (ik bedoel dan het gegeven, dat andere bedrijfspanden in de omgeving, ook als die niet als vergelijkbaar kunnen gelden, toch aanwijzingen kunnen opleveren voor het bestaan van een huurwaardeverhogend effect van horecavergunningen).
Het middel verwijst hiervoor naar "positum" 17 van de memorie na deskundigenbericht (waarmee kennelijk het stuk bedoeld wordt dat de titel "Akte uitlating deskundigenbericht" draagt). Op die plaats wordt verwezen naar een bij die Akte overgelegd partijdeskundigenbericht. Zowel het "positum" als de plaats waarnaar verwezen wordt strekken ertoe dat (reeds) de wél door de deskundigen in aanmerking genomen (vier) panden zouden aantonen dat aan horecavergunningen een aanzienlijk huurwaardeverhogend effect moet worden toegekend. In het partijdeskundigenbericht wordt daarnaast aangevoerd dat ook vergelijking van andere winkel- en horecapanden zou laten zien dat er van een huurwaardeverhogend effect sprake is. Naar deze stelling wordt echter in het "positum" niet verwezen. Ook daarom valt heel goed te begrijpen dat het hof geen aanleiding heeft gezien om nog specifiek daarop in te gaan.