1 Te weten op 31 mei 2007 (toevoeging A-G).
2 Dit blijkt uit het proces-verbaal van de zitting in hoger beroep van 14 oktober 2008 (p. 1). Uit het proces-verbaal blijkt niet dat de verdachte en zijn raadsman bezwaar hebben gemaakt tegen de vordering, zodat het er voor moet worden gehouden dat dit niet is geschied.
3 HR 16 oktober 2007, LJN: BA5833, NJ 2008, 127, m.nt. N. Keijzer, rov. 3.4.; HR 24 december 2002, LJN: AE9043, NJ 2003, 245 m.nt. Y. Buruma, rov. 3.6.
4 HR 21 november 1961, NJ 1962, 89, m.nt. BVAR. Het ging in deze zaak om de vraag of de bromfietser, die in Emmen dronken op de openbare weg had gereden, nog voor dronken rijden kon worden vervolgd (art. 8 WVW) nadat hij al onherroepelijk was veroordeeld voor openbare dronkenschap op dezelfde plaats en op hetzelfde tijdstip (art. 453 Sr).
5 Omdat van een onherroepelijke veroordeling nog geen sprake was, ging het in dit arrest strikt genomen niet om de toepassing van art. 68 Sr, maar om de vraag of een (inhaal)dagvaarding voor hetzelfde feit in strijd is met de beginselen van een behoorlijke procesorde. Voor de uitleg van het begrip "hetzelfde feit" maakt dat niet uit.
6 A-G Fokkens was in die zaak een andere mening toegedaan. Volgens hem was van vervolging van "dezelfde feiten" geen sprake, omdat art. 140 Sr een andere strekking heeft dan art. 225 Sr (zie paragraaf 3.6 van zijn conclusie voorafgaande aan het arrest).
7 Zie hierover mijn voormalig ambtgenoot A-G Wortel in paragraaf 9 van zijn conclusie voor HR 16 oktober 2007, LJN: BA5833, NJ 2008, 127, m.nt. N. Keijzer: "De in verschillende onderdelen van art. 8 WVW 1994 neergelegde verbodsnormen - kort gezegd: onder invloed als bestuurder aan het verkeer deelnemen - beschermen de veiligheid van weggebruikers. De diverse in art. 163 WVW 1994 opgenomen gebodsnormen - in diverse varianten: niet meewerken aan alcoholonderzoeken - bewaken in rechtstreekse zin de effectiviteit van handhavend overheidsoptreden."
8 Vgl. N. Keijzer in zijn noot onder HR 16 oktober 2007, LJN: BA5833, NJ 2008, 127, paragraaf 4.
9 J. de Hullu, Materieel Strafrecht, 2009, p. 525.
10 Vergelijk Ten Voorde in Cleiren & Nijboer 2008 (T&C Sr), art. 141 Sr, aant. 6.
11 Smidt II, p. 447.
12 Ten aanzien van art 14, zevende lid, IVBPR geldt een Nederlands voorbehoud, Het Zevende Protocol is niet door Nederland geratificeerd en art. 54 SUO mist in casu toepassing.
13 Vergelijk de NJ-annotatie van Buruma onder de zaak Sergey Zolotukhin tegen Rusland (NJ 2010, 9).
14 LJN: AZ2163, NJ 2007, 56 met een kritische noot van N. Keijzer. De feitelijke benadering van het ne bis in idem-beginsel door het HvJ blijkt ook uit HvJ 11 december 2008, LJN: BG7792, NJ 2009, 510, rov. 48 (waarin geen woord wordt gewijd aan juridische kwalificaties of beschermde rechtsbelangen).
15 EHRM 10 februari 2009, nr. 14939/03; LJN BI6882; NJ 2010, 9 m.nt Buruma; AB 2009, 309 m.nt Barkhuyzen en Van Emmerik en NCJM-bulletin 2009, p. 373 e.v. m.nt. Van Bockel.
16 EHRM 16 juni 2009, LJN: BJ7515, EHRC 2009, 99 m.nt. Luja.
17 Zie o.m. H.G.M. Krabbe, Het feit in de ne bis in idem-regel tussen 1886 en 1932: de verrassende opvatting van de Hoge Raad, in: Systeem in ontwikkeling (Kniggebundel), p. 331 e.v.
18 Bij de una via-problematiek die het gevolg is van het naast elkaar bestaan van strafrechtelijke en bestuursrechtelijke vormen van punitieve afdoening is dit mogelijk anders. Maar daarop ziet art. 68 Sr niet.
19 In de door de raadsman ter terechtzitting van het Hof overgelegde pleitnotities wordt niet ingegaan op de vordering van de benadeelde partij.