ECLI:NL:PHR:2010:BL4076

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
9 april 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/04547
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechters
  • L. Strikwerda
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot vaststelling omgangsregeling tussen vader en minderjarig kind

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 9 april 2010 uitspraak gedaan in een cassatieberoep van een vader tegen een beschikking van het gerechtshof te Leeuwarden. De vader had in hoger beroep verzocht om vaststelling van een omgangsregeling met zijn minderjarige kind, geboren in 2002. Het gerechtshof had op 11 augustus 2009 de beschikking van de rechtbank Leeuwarden van 24 september 2008 bekrachtigd, waarin het verzoek tot omgang werd afgewezen. De vader stelde dat het hof in zijn overwegingen onjuist had geoordeeld en dat de belangen van het kind niet goed waren gewogen.

De Hoge Raad oordeelde dat de middelen van de vader niet tot cassatie konden leiden. De eerste klacht richtte zich tegen de overwegingen van het hof, maar de Hoge Raad concludeerde dat deze geen oordeel of beslissing van het hof inhielden, maar slechts een weergave van bevindingen en adviezen van de Raad voor de Kinderbescherming. De tweede klacht, die zich richtte tegen andere overwegingen van het hof, faalde om dezelfde reden. Het hof had geoordeeld dat het vaststellen van een omgangsregeling in strijd zou zijn met de zwaarwegende belangen van het kind, wat volgens de Hoge Raad niet getuigde van een onjuiste rechtsopvatting.

De Hoge Raad concludeerde dat het oordeel van het hof, gezien de bevindingen van de Raad voor de Kinderbescherming en het Bureau Jeugdzorg, niet onbegrijpelijk was en dat de zaak zich leende voor verwerping van het cassatieberoep met toepassing van artikel 81 van de Wet op de rechterlijke organisatie. De uitspraak benadrukt het belang van de belangen van het kind in omgangsregelingen en de rol van deskundigen in deze beoordeling.

Conclusie

09/04547
Mr L. Strikwerda
Parket, 12 febr. 2010
conclusie inzake
[De vader]
tegen
1. [De moeder]
2. Bureau Jeugdzorg Friesland
Edelhoogachtbaar College,
1. Het tijdig door verzoeker tot cassatie, hierna: de vader, ingestelde cassatieberoep is gericht tegen een beschikking van het gerechtshof te Leeuwarden van 11 augustus 2009. Bij deze beschikking heeft het hof op het hoger beroep van de vader bekrachtigd de beschikking van de rechtbank Leeuwarden van 24 september 2008, waarbij het verzoek tot vaststelling van een omgangsregeling tussen de vader en de minderjarige [het kind], geboren op [geboortedatum] 2002 te [geboorteplaats], is afgewezen.
2. Het cassatieberoep berust op twee middelen. De middelen kunnen naar mijn oordeel niet tot cassatie leiden en nopen niet tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling, zodat het cassatieberoep zich leent voor verwerping met toepassing van art. 81 RO. De zaak komt daarom in aanmerking voor een verkorte conclusie.
3. Middel 1 richt zich met een rechtsklacht tegen hetgeen het hof in r.o. 10 en 11 van de bestreden beschikking heeft overwogen.
4. Het middel faalt, omdat de aangevallen rechtsoverwegingen geen oordeel of beslissing van het hof inhouden. Zij bevatten een weergave van de bevindingen (r.o. 10) en het advies (r.o. 11) van de Raad voor de Kinderbescherming.
5. Middel 2 bestrijdt met een rechtsklacht hetgeen het hof in r.o. 14, 15 en 16 van zijn beschikking heeft overwogen.
6. Voor zover het middel zich keert tegen r.o. 14 en 15, faalt het om dezelfde reden als middel 1: de rechtsoverwegingen houden geen oordeel of beslissing van het hof in. Zij bevatten een weergave van het standpunt (r.o. 14) en het advies (r.o. 15) van het Bureau Jeugdzorg.
7. Voor zover het middel is gericht tegen r.o. 16, kan het evenmin doel treffen. Het hof heeft geoordeeld dat het vaststellen van een omgangsregeling tussen de vader en [het kind] onder de huidige omstandigheden in strijd moet worden geacht met de zwaarwegende belangen van [het kind]. Dit oordeel getuigt niet van een onjuiste rechtsopvatting. Ingevolge art. 1:377a BW, welk artikel - naar het hof onbestreden in cassatie heeft vastgesteld (r.o. 7 en 8) - hier toepasselijk is, kan de rechter omgang immers ontzeggen, onder meer indien omgang in strijd is met zwaarwegende belangen van het kind (art. 1:377a lid 3, aanhef en sub d). Het oordeel van het hof is in het licht van de bevindingen van de Raad voor de Kinderbescherming en van het Bureau Jeugdzorg ook niet onbegrijpelijk en kan, verweven als het is met waarderingen van feitelijke aard, in cassatie verder niet worden getoetst.
De conclusie strekt tot verwerping van het beroep met toepassing van art. 81 RO.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden,