ECLI:NL:PHR:2010:BL4076
Parket bij de Hoge Raad
- L. Strikwerda
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek tot vaststelling omgangsregeling tussen vader en minderjarig kind
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 9 april 2010 uitspraak gedaan in een cassatieberoep van een vader tegen een beschikking van het gerechtshof te Leeuwarden. De vader had in hoger beroep verzocht om vaststelling van een omgangsregeling met zijn minderjarige kind, geboren in 2002. Het gerechtshof had op 11 augustus 2009 de beschikking van de rechtbank Leeuwarden van 24 september 2008 bekrachtigd, waarin het verzoek tot omgang werd afgewezen. De vader stelde dat het hof in zijn overwegingen onjuist had geoordeeld en dat de belangen van het kind niet goed waren gewogen.
De Hoge Raad oordeelde dat de middelen van de vader niet tot cassatie konden leiden. De eerste klacht richtte zich tegen de overwegingen van het hof, maar de Hoge Raad concludeerde dat deze geen oordeel of beslissing van het hof inhielden, maar slechts een weergave van bevindingen en adviezen van de Raad voor de Kinderbescherming. De tweede klacht, die zich richtte tegen andere overwegingen van het hof, faalde om dezelfde reden. Het hof had geoordeeld dat het vaststellen van een omgangsregeling in strijd zou zijn met de zwaarwegende belangen van het kind, wat volgens de Hoge Raad niet getuigde van een onjuiste rechtsopvatting.
De Hoge Raad concludeerde dat het oordeel van het hof, gezien de bevindingen van de Raad voor de Kinderbescherming en het Bureau Jeugdzorg, niet onbegrijpelijk was en dat de zaak zich leende voor verwerping van het cassatieberoep met toepassing van artikel 81 van de Wet op de rechterlijke organisatie. De uitspraak benadrukt het belang van de belangen van het kind in omgangsregelingen en de rol van deskundigen in deze beoordeling.