ECLI:NL:PHR:2010:BL4158

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
6 april 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08/04122
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Rechters
  • Mr. Vellinga
  • De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing getuigenverzoek in strafzaak met betrekking tot opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet

In deze zaak heeft het Gerechtshof te Amsterdam, zitting houdende te Arnhem, de verdachte veroordeeld voor opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet. De verdachte is bestraft met een geldboete van € 2900,00, subsidiair 35 dagen hechtenis. De verdediging heeft een verzoek ingediend om een getuige te horen, maar dit verzoek is door het Hof afgewezen. De raadsman van de verdachte heeft betoogd dat het horen van de getuige van belang is voor de hoogte van de op te leggen straf, omdat de verdachte in een conflict tussen de fiscus en justitie verkeert. De verdediging stelt dat de verdachte gedwongen wordt om zijn afval te bewaren, wat van invloed kan zijn op de strafmaat. Het Hof heeft echter geoordeeld dat de noodzakelijkheid van het horen van de getuige niet is gebleken, wat door de verdediging als onbegrijpelijk wordt bestempeld.

De conclusie van de Advocaat-Generaal is dat het Hof de juiste maatstaf heeft toegepast, maar dat de afwijzing van het getuigenverzoek onvoldoende gemotiveerd is. De AG wijst erop dat het Hof mogelijk niet voldoende rekening heeft gehouden met de verklaring van de verdachte over het bewaren van afval voor de fiscus. De AG concludeert dat het middel slaagt en dat de redelijke termijn voor de behandeling van de zaak is overschreden, wat kan leiden tot strafvermindering. De conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest en terugwijzing naar het Hof voor een nieuwe behandeling van de zaak.

Conclusie

Nr. 08/04122
Mr. Vellinga
Zitting: 9 februari 2010
Conclusie inzake:
[Verdachte]
1. Verdachte is door het Gerechtshof te Amsterdam, zitting houdende te Arnhem, wegens "opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd" veroordeeld tot een geldboete van € 2900,00, subsidiair 35 dagen hechtenis met onttrekking aan het verkeer als in het arrest vermeld.
2. Namens verdachte heeft mr. J.M. van Dam, advocaat te Utrecht, één middel van cassatie voorgesteld.
3. Het middel klaagt dat de afwijzing van het verzoek tot het horen van een getuige onbegrijpelijk is dan wel ontoereikend is gemotiveerd.
4. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep houdt onder meer in:
"De raadsman voert het woord tot verdediging, zakelijk weergegeven:
Het is niet zo dat verdachte er een draai aan wil geven en dat er sprake is van levering door de voor- en achterdeur. Verdachte zit tussen de fiscus en justitie in. Dat zijn conflicterende plichten en verdachte komt in de problemen. Hij staat nu terecht. De bewezenverklaring klopt wel, maar in het kader van de strafmaat kan dit van belang zijn. Verdachte wordt door de belastingdienst gedwongen zijn vrije afval te bewaren. Hij heeft die afspraken gemaakt met [getuige] van het belastingkantoor te [plaats]. Ik heb getracht [getuige] van de belastingdienst te bereiken. Want die afspraak ligt er. U kunt wel zeggen dat de verdroogde wiet toch hennep was, maar het is onverkoopbaar. Dan is het van invloed op de op te leggen straf. Ik wil [getuige] hier horen. Het is een merkwaardige afspraak. Helaas heeft verdachte geen schriftelijke stukken van die afspraken. Verdachte is vorig jaar wel in aanraking geweest met justitie in [plaats]. Hij heeft een moeilijke business. Dan valt zijn justitiële documentatie nog heel erg mee. Dat is een omstandigheid die strafverlagend moet werken. Ik ben van mening dat een lagere straf dan de rechtbank Utrecht heeft opgelegd passend is.
Ten aanzien van de vordering tenuitvoerlegging verzoek ik de proeftijd te verlengen.
(...)
Na hervatting van het onderzoek deelt de voorzitter als beslissing van het hof mede dat het verzoek tot het horen van de getuige wordt afgewezen, omdat de noodzakelijkheid daartoe niet is gebleken."
5. Gelet op het bepaalde in art. 315 jo. 415 Sv heeft het Hof aan de afwijzing van het verzoek de juiste maatstaf ten grondslag gelegd.
6. In de onderbouwing van het verzoek zet de raadsman uiteen dat en waarom het horen van de met name genoemde getuige van belang is voor enige door het Hof te nemen beslissing, te weten de hoogte van de aan de verdachte op te leggen straf. Het Hof motiveert niet waarom het niettemin het horen van de door verdachtes raadsman genoemde getuige niet noodzakelijk acht. Dat maakt de beslissing van het Hof onbegrijpelijk.
7. Ik heb mij afgevraagd of het oordeel van het Hof is ingegeven door de omstandigheid dat de bewezenverklaring geen betrekking zou hebben op hetgeen de verdachte als door hem ten behoeve van de fiscus te bewaren afval betreft. In zijn verklaring tegenover de politie merkt de verdachte twee zakjes met het opschrift 151 en 232 aan als afval dat hij pas mag vernietigen als de belastingdienst dat goed vindt.(1) Op grond van de inhoud van het dossier heb ik niet met zekerheid kunnen vaststellen dat de zakjes niet de twee plastic zakken met groen poeder zijn die de verdachte naar zijn zeggen voor de fiscus diende te bewaren.
8. Het kan ook zijn dat het Hof aan verdachtes bewering dat hij afval moest bewaren ten behoeve van de fiscus geen geloof heeft gehecht en daarom het horen van de getuige niet noodzakelijk heeft geacht. Dan zou het Hof vooruit zijn gelopen op de inhoud van de verklaring van de getuige. Dat is niet geoorloofd.(2)
9. Het middel slaagt.
10. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen waarop het bestreden arrest zou dienen te worden vernietigd.
11. Voor het geval het middel, anders dan ik voorsta, niet leidt tot vernietiging van het bestreden arrest, merk ik ambtshalve het volgende op. Verdachte heeft op 16 oktober 2007 beroep in cassatie ingesteld. De Hoge Raad zal uitspraak doen nadat sedertdien meer dan twee jaren zijn verstreken. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, EVRM is overschreden, hetgeen dient te leiden tot strafvermindering.
12. Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest en terugwijzing naar het Hof dan wel verwijzing naar een aangrenzend Hof teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
1 Proces-verbaal dossiernr. PL0920/06-019505. Op p. 8 wordt vermeld dat de belastingambtenaren "met betrekking tot die regelgeving apart verslag" opmaken. Dat verslag bevindt zich niet bij de aan de Hoge Raad op de voet van art. 434 lid 1 Sv gezonden stukken.
2 HR 2 november 2004, NJ 2005, 81, rov. 3.8.