ECLI:NL:PHR:2010:BL7597

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
23 april 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/02428
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Civiel recht
Rechters
  • J. Spier
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatieberoep tegen het Hof Amsterdam inzake wanprestatie en ontbinding van overeenkomst

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep dat is ingesteld door [eiseres] tegen Trappenindustrie, naar aanleiding van een uitspraak van het Hof Amsterdam. De kern van het geschil betreft de vraag of Trappenindustrie wanprestatie heeft gepleegd en of deze wanprestatie aanleiding geeft tot gedeeltelijke ontbinding van de overeenkomst. De Rechtbank had eerder beide vragen bevestigend beantwoord, maar [eiseres] is het niet eens met de beslissing van het Hof. In de cassatieprocedure worden verschillende klachten geuit over de oordelen van het Hof, waaronder de stelling dat het Hof de overeenkomst ten onrechte niet heeft ontbonden en dat het voorbij is gegaan aan bezwaren van [eiseres] tegen de deskundigenrapporten. Het Hof heeft in zijn uitspraak aangegeven dat er sprake was van tekortkomingen, maar dat Trappenindustrie zich bereid had verklaard deze te herstellen. Dit aspect wordt in cassatie niet bestreden, maar [eiseres] stelt dat het Hof Trappenindustrie die mogelijkheid niet had mogen bieden. De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad concludeert dat de klachten van [eiseres] niet op begrijpelijke wijze zijn gepresenteerd en dat het middel niet voldoet aan de eisen die aan een cassatiedagvaarding worden gesteld. De conclusie van de Procureur-Generaal strekt tot verwerping van het cassatieberoep, met toepassing van artikel 81 van de Wet op de rechterlijke organisatie.

Conclusie

Rolnr. 09/02428
mr. J. Spier
Zitting 12 maart 2010 (bij vervroeging)
Verkorte conclusie inzake
[Eiseres]
tegen
[Verweerster], h.o.d.n. Trappenindustrie Soest
(hierna: Trappenindustrie)
1. In rov. 4.1 - 4.3 van het in cassatie bestreden arrest geeft het Hof Amsterdam een weergave van de feiten en het procesverloop. Kort gezegd gaat het om de vraag of Trappenindustrie wanprestatie heeft gepleegd en of deze wanprestatie gedeeltelijke ontbinding rechtvaardigt. De Rechtbank heeft beide vragen bevestigend beantwoord.
2. In rov. 4.4 geeft het Hof aan waarom volgens [eiseres] sprake is van wanprestatie; thans is alleen nog van belang hetgeen staat achter het eerste liggend streepje.(1) Voor zover in cassatie nog van belang worden [eiseres]s bezwaren tegen de wijze waarop Trappenindustrie uitvoering heeft gegeven aan de overeenkomst in rov. 4.5 - 4.10 besproken. Het Hof heeft het bestreden eindvonnis vernietigd. Het heeft de vordering van [eiseres] ten aanzien van de ontbinding van de overeenkomst geheel en de subsidiair gevorderde schadevergoeding gedeeltelijk afgewezen (rov. 4.14).(2)
3. [Eiseres] heeft tijdig beroep in cassatie ingesteld. Tegen Trappenindustrie is verstek verleend. Vervolgens heeft [eiseres] haar standpunt schriftelijk laten toelichten; bij brief van 24 februari is een nieuwe s.t. ingeleverd waarin "enkele storende tikfouten" zijn verbeterd.
4. Op grond van art. 407 lid 2 Rv. dient de cassatiedagvaarding de omschrijving van de middelen waarop het beroep steunt te behelzen. Volgens vaste rechtspraak brengt dat onder meer mee dat de klachten voor de rechter en de wederpartij voldoende begrijpelijk moeten zijn. Voorts moeten de vindplaatsen worden vermeld van in het middel geponeerde stellingen in feitelijke instanties waarop de klachten steunen. Ten slotte dient voldoende duidelijk te zijn tegen welke rechtsoverwegingen in de bestreden uitspraak wordt opgekomen. Het middel zondigt tegen al deze eisen.
5. Voor zover het middel al niet aanstonds afketst op hetgeen onder 4 werd vermeld, behelst het, naar ik begrijp, de volgende klachten:
a. het Hof heeft de overeenkomst tussen partijen ten onrechte niet ontbonden. In dat kader wordt aangevoerd dat de deskundige [betrokkene] in zijn rapport heeft geconcludeerd dat sprake is van wanprestatie van Trappenindustrie en dat de geconstateerde wanprestatie (z)onder meer ontbinding zoals bedoeld in art. 6:265 BW rechtvaardigt (het middel formuleert het aldus dat ontbinding gezien de wanprestatie "voor de hand lag");
b. het Hof is ten onrechte voorbij gegaan aan de bezwaren die [eiseres] heeft geuit tegen de "la[p?]middelen" die [betrokkene] heeft opgenomen in zijn deskundigenbericht van 18 december 2006. Ter adstructie wordt aangevoerd dat het Hof "op dit punt" geen enkele deskundigheid heeft, dat het ter plaatse ook niet is gaan kijken of de "la[p?]middelen" inderdaad aanvaardbaar zijn en dat het Hof derhalve niet "op de stoel van de architect had mogen gaan zitten";
c. het Hof had Trappenindustrie niet de gelegenheid mogen bieden om geconstateerde gebreken te herstellen;
d. het Hof is ten onrechte voorbijgegaan aan "dit bewijs door middel van getuigen en/of deskundigen en getuigenbewijs."
6. Het middel komt niet op tegen 's Hofs weergave in rov. 4.4 van [eiseres]s bezwaren tegen de door Trappenindustrie verrichte prestaties. Het behelst evenmin een begrijpelijke klacht tegen de weerlegging van het in cassatie nog resterende bezwaar van [eiseres] in rov. 4.5. Daargelaten of hetgeen het Hof in rov. 4.5 overweegt erg overtuigend is in het licht van [betrokkene]s rapportje, het kan zijn oordeel dragen nu het niet inhoudelijk wordt bestreden.
7. De onder 5 sub a samengevatte klacht ziet eraan voorbij dat het Hof heeft onderkend dat sprake was van tekortkomingen. Het heeft er in dat verband op gewezen dat Trappenindustrie zich bereid heeft verklaard deze te herstellen. Dat laatste wordt in cassatie niet bestreden. Wél dat het Hof Trappenindustrie die mogelijkheid niet had mogen bieden, maar die klacht (vermeld onder 5 sub c) vindt geen steun in het recht.
8.1 De onder 5 sub b samengevatte klacht wordt gestoffeerd met een exposé over beweerdelijk niet meer functionerende dakramen in welk verband wordt verwezen naar de mva inc. sub 17 en de bij die memorie overgelegde foto's. Beoordeling van foto's is een bij uitstek feitelijke bezigheid waarvoor in cassatie geen plaats is. Ten overvloede: bij bestudering van de foto's is mij niet duidelijk waarom de dak- of kantelramen niet meer open zouden kunnen, nog daargelaten dat het middel afwisselend rept van dak- en kantelramen, terwijl onduidelijk is of met deze woorden hetzelfde wordt bedoeld.
8.2 Het moeilijk te volgen betoog over de keuken heeft het Hof behandeld in rov. 4.8. Begrijpelijke klachten daartegen trof ik niet aan.
8.3 Ook de onder 5 sub b samengevatte klacht mislukt dus.
9. De onder 5 sub d weergegeven klacht is geen beter lot beschoren. Ingevolge vaste rechtspraak is de rechter niet gehouden deskundigenbericht in te winnen. Evenmin is hij gehouden ter plaatse te gaan kijken. Waar wordt gerept van een aanbod tot getuigenbewijs is aan het middel geen touw vast te knopen. Voor zover het gaat om een voor het eerst in cassatie gedaan bewijsaanbod faalt het omdat daarvoor geen plaats is. Voor zover het middel bedoelt terug te grijpen op een in feitelijke aanleg gedaan aanbod wordt niet onthuld waar dat zou zijn gedaan. Ik laat dan nog maar rusten dat niet aanstonds duidelijk is waarop het aanbod ziet en of die kwestie zich wel leent voor bewijs door getuigen.
10. Voor zover de (verbeterde) s.t. nog aandacht besteedt aan hetgeen past "in dit oude pand in de Jordaan" doet het niet ter zake omdat het middel daaromtrent niets behelst.
Conclusie
De conclusie strekt tot verwerping van het cassatieberoep met toepassing van art. 81 RO.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden,
Advocaat-Generaal
1 's Hofs weergave van [eiseres]s bezwaren in rov. 4.4 is niet geheel duidelijk in het licht van rov. 4.7-4.9, maar in cassatie wordt niet (op begrijpelijke wijze) opgekomen tegen rov. 4.4.
2 Het bedrag dat het Hof in rov. 4.14 noemt, is niet hetzelfde als dat vermeld in rov. 5. Daartegen is in cassatie evenwel geen klacht gericht.