ECLI:NL:PHR:2010:BM0891
Parket bij de Hoge Raad
- mr. De Vries Lentsch-Kostense
- Rechtspraak.nl
Gedwongen ontheffing van het ouderlijk gezag en de belangen van het kind
In deze zaak gaat het om de gedwongen ontheffing van het ouderlijk gezag van een moeder over haar dochter, die sinds 2001 onder toezicht staat en in 2004 uit huis is geplaatst. De moeder heeft het ouderlijk gezag over haar dochter, geboren in 1996, maar de Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om ontheffing van dit gezag. De rechtbank Amsterdam heeft dit verzoek in januari 2009 afgewezen, omdat de bereidheid van de moeder om haar dochter in het tehuis te laten opgroeien, niet voldeed aan de voorwaarden voor gedwongen ontheffing. Het hof Amsterdam heeft echter in augustus 2009 het verzoek van de Raad toegewezen, waarbij het hof oordeelde dat de gronden voor gedwongen ontheffing aanwezig waren en dat het belang van het kind zich niet tegen ontheffing verzette.
De Hoge Raad heeft in deze zaak geoordeeld dat de bereidheid van de moeder om zich niet te verzetten tegen de uithuisplaatsing op zich niet voldoende is om de ontheffing van het gezag te voorkomen. De Hoge Raad heeft bevestigd dat de rechter moet beoordelen of er een dreiging van geestelijke of lichamelijke ondergang van het kind bestaat, op basis van alle omstandigheden van het geval. De Hoge Raad heeft de eerdere uitspraak van het hof bekrachtigd, waarbij het hof de juiste maatstaf heeft aangelegd en tot de conclusie is gekomen dat de gronden voor gedwongen ontheffing aanwezig zijn. De Hoge Raad heeft de klachten van de moeder verworpen, waarbij werd gesteld dat er geen onduidelijkheid bestond over het toekomstperspectief van het kind en dat er stabiliteit was in de opvoedingssituatie. De Hoge Raad concludeert dat de jaarlijkse verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing onzekerheid en onrust met zich meebrengt, wat een belangrijke factor is in de beoordeling van het belang van het kind.