ECLI:NL:PHR:2010:BM4127
Parket bij de Hoge Raad
- M. Aben
- Rechtspraak.nl
Toelaatbaarheid van getuigenverklaringen en de betekenis van voorbehouden in strafzaken
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 22 juni 2010 uitspraak gedaan over de toelaatbaarheid van getuigenverklaringen in een strafzaak. De verdachte was op 25 april 2008 door het gerechtshof te 's-Gravenhage veroordeeld voor mishandeling, waarbij hij een voorwaardelijke taakstraf van dertig uren kreeg opgelegd. De verdachte heeft beroep in cassatie ingesteld, waarbij zijn advocaat, mr. J.Y. Taekema, één middel van cassatie heeft ingediend. Het middel betrof de klacht dat het hof de bewezenverklaring niet voldoende had onderbouwd met bewijsstukken, omdat het zich had gebaseerd op een getuigenverklaring die geen feiten bevatte die de getuige zelf had waargenomen.
De getuige had verklaard dat hij op 27 oktober 2006 een ruzie tussen de verdachte en het slachtoffer had waargenomen en dat hij had gezien dat de verdachte zwaaiende bewegingen maakte en de aangeefster wegduwde van de auto. De getuige voegde hieraan toe: 'Volgens mij gaf hij haar ook een klap.' De verdediging betoogde dat deze woorden een onzekerheid uitdrukken en dat de verklaring dus niet op eigen waarneming berustte. De Hoge Raad oordeelde echter dat de woorden 'volgens mij' in deze context niet noodzakelijkerwijs een ontoelaatbare gissing uitdrukken, maar ook kunnen wijzen op de feilbaarheid van menselijke waarneming.
De Hoge Raad concludeerde dat de verklaring van de getuige, ondanks het voorbehoud, toelaatbaar was en dat de bewezenverklaring voldoende was onderbouwd door andere bewijsmiddelen, waaronder de verklaring van de aangeefster en medische rapporten. Het middel werd verworpen en het beroep in cassatie faalde, waarbij de Hoge Raad geen gronden vond voor vernietiging van de uitspraak van het hof.