ECLI:NL:PHR:2010:BM5078

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
6 juli 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08/03479 P
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Rechters
  • Mr. Jörg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vereisten voor de inhoud van de uitspraak op een ontnemingsvordering in het strafrecht

In deze zaak gaat het om de beoordeling van een ontnemingsvordering die door het gerechtshof te 's-Hertogenbosch is bevestigd. De verzoeker was verplicht om een bedrag van € 80.000 aan de Staat te betalen ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. De advocaat van de verzoeker, mr. B.P. de Boer, heeft cassatie ingesteld op basis van de klacht dat het hof de inhoud van de wettige bewijsmiddelen niet heeft vermeld waarop de vaststelling van het wederrechtelijk verkregen voordeel is gebaseerd. Dit is in strijd met de vereisten zoals gesteld in artikel 511g, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv) in verbinding met artikel 415 Sv en artikel 359, derde lid, Sv.

De Hoge Raad oordeelt dat de uitspraak van het hof niet voldoet aan de wettelijke vereisten. Hoewel het hof verwijst naar een proces-verbaal van de politie, is de relevante inhoud van dit proces-verbaal niet opgenomen in de uitspraak. Dit gebrek in de bewijsvoering leidt tot de conclusie dat de beslissing van het hof niet kan standhouden. De Hoge Raad stelt vast dat het hof een 'Aanvulling bewijsmiddelen' heeft opgemaakt, maar deze aanvulling bevat geen bewijsmiddelen die de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel onderbouwen. Het hof heeft enkel een opsomming van de bewijsmiddelen gegeven zonder de relevante inhoud te vermelden.

De conclusie van de Advocaat-Generaal is dat het middel slaagt en dat de bestreden uitspraak dient te worden vernietigd. De zaak wordt terugverwezen naar het gerechtshof te 's-Hertogenbosch voor een nieuwe behandeling en beslissing op het bestaande beroep. Dit arrest benadrukt het belang van een zorgvuldige bewijsvoering in ontnemingszaken en de noodzaak voor rechters om de inhoud van bewijsmiddelen expliciet te vermelden in hun uitspraken.

Conclusie

Nr. 08/03479 P
Mr Jörg
Zitting 18 mei 2010
Conclusie inzake:
[Betrokkene=verzoeker]
1. Het gerechtshof te 's-Hertogenbosch heeft - door bevestiging van een vonnis van de rechtbank te Breda - bij arrest van 25 juli 2008 verzoeker de verplichting opgelegd om een bedrag van € 80.000,= aan de Staat te betalen ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.
2. Namens verzoeker heeft mr. B.P. de Boer, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur één middel van cassatie voorgesteld.
3. Het middel bevat de klacht dat het hof door het qua bewijsvoering gebrekkige vonnis van de rechtbank te bevestigen heeft nagelaten de inhoud van de wettige bewijsmiddelen te vermelden waarop het hof de vaststelling van het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in art. 36e Sr heeft gebaseerd.
4. De door het hof bevestigde uitspraak houdt onder het hoofd "de beoordeling" onder meer het volgende in:
"Dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan blijkt uit de volgende bewijsmiddelen, evenals de omvang van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Het proces-verbaal nr. PL2030/06-004107 van de politie regio Midden en West Brabant, met alle daarin opgenomen processen-verbaal, alle bijlagen en alle overige daarin opgenomen en daarbij behorende stukken.
De rechtbank ontleent aan de inhoud van voormelde bewijsmiddelen het oordeel, dat de veroordeelde door middel van het begaan van voormelde feiten een voordeel als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht heeft gehad."
(Volgen conclusies die de rechtbank uit de bewijsmiddelen heeft getrokken, NJ.)
5. Ingevolge art. 511g, tweede lid, Sv in verbinding met art. 415 Sv en art. 359, derde lid, Sv dient de uitspraak op een vordering als bedoeld in art. 36e Sr op straffe van nietigheid de inhoud te bevatten van de bewijsmiddelen waaraan de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel is ontleend.(1)
6. De door het hof bevestigde beslissing van de rechtbank voldoet niet aan het hiervoor onder 5 genoemde vereiste. In deze beslissing is weliswaar verwezen naar het proces-verbaal van politie, nr. PL2030/06-004107, met alle daarin opgenomen processen-verbaal, alle bijlagen en alle overige daarin opgenomen en daarbij behorende stukken, maar verzuimd is de relevant bevonden inhoud van voornoemd proces-verbaal op te nemen.(2) Weliswaar heeft het hof een "Aanvulling bewijsmiddelen" opgemaakt, maar deze Aanvulling bevat geen bewijsmiddelen waaraan de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel kan worden ontleend. Het bevat een opgave van de bewijsmiddelen met vermelding van hun vindplaats, waarmee het hof de in appèl gevoerde verweren heeft verworpen; meer niet.
7. Het middel slaagt.
8. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof te 's-Hertogenbosch teneinde op het bestaande beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
A-G, wnd
1 Vgl. HR 12 januari 2010, LJN BK2125, NS 2010, 55, HR 9 juni 2009, LJN BI0517, HR 18 november 2008, LJN BF1232, NS 2009,9, HR 14 februari 2006, LJN AU8125, NJ 2006, 165 en HR 5 juli 2005, LJN AT5797.
2 Vgl. HR 9 juni 2009, LJN BI0517 en HR 2 oktober 2007, LJN BA7929.