ECLI:NL:PHR:2010:BM5706
Parket bij de Hoge Raad
- Mr. L. Strikwerda
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van verzoeken tot voeging in cassatieprocedure op basis van de Onteigeningswet
In deze zaak gaat het om een cassatieprocedure waarin verzoekers, die zich willen voegen aan de zijde van de eisers in de hoofdzaak, niet-ontvankelijk worden verklaard. De Hoge Raad behandelt de verzoeken tot voeging die zijn ingediend op basis van artikel 3 lid 2 van de Onteigeningswet. De zaak is ontstaan na een vonnis van de rechtbank Maastricht van 25 maart 2009, waarin een vervroegde onteigening van bepaalde percelen is uitgesproken en voorschotten op schadeloosstellingen zijn vastgesteld. De Gemeente Heerlen, als verweerster in cassatie, heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep van de eisers tot cassatie.
De Hoge Raad oordeelt dat artikel 3 lid 2 van de Onteigeningswet niet van toepassing is op verzoeken tot voeging, maar op tussenkomst. Dit betekent dat in een cassatieprocedure geen plaats is voor een verzoek tot tussenkomst. De verzoekers kunnen ook niet worden ontvangen in hun verzoeken tot voeging, omdat het stelsel van de Onteigeningswet en de aard van het onteigeningsgeding geen ruimte bieden voor voeging. De Hoge Raad verwijst naar eerdere uitspraken en literatuur die deze conclusie ondersteunen.
De Hoge Raad concludeert dat de verzoeken tot voeging niet-ontvankelijk zijn en verwijst de hoofdzaak naar de rol voor voortprocederen. Dit arrest benadrukt de strikte toepassing van de regels omtrent voeging en tussenkomst in onteigeningsprocedures, en bevestigt dat de wetgeving in dit domein een bijzondere regeling biedt die niet kan worden omzeild door verzoeken tot voeging.