ECLI:NL:PHR:2010:BM8078

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
14 september 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/01738
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Rechters
  • Mr. Vellinga
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie tegen vrijspraak van poging tot oplichting van het Van Gogh Museum

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep van het Openbaar Ministerie tegen de vrijspraak van de verdachte door het Gerechtshof te Amsterdam. De verdachte was beschuldigd van het medeplegen van poging tot oplichting van het Van Gogh Museum. Het Hof had op 4 mei 2007 geoordeeld dat het tenlastegelegde oogmerk van wederrechtelijke bevoordeling niet bewezen kon worden. De verdachte en zijn medeverdachten hadden zich tot medewerkers van het museum gewend met de suggestie dat zij informatie hadden over de locatie van twee eerder gestolen schilderijen van Van Gogh. In ruil voor deze informatie vroegen zij een bedrag van 50.000 euro. Het Hof oordeelde dat, hoewel de gedragingen van de verdachte de schijn van waarheid hadden, er onvoldoende bewijs was voor het opzet op wederrechtelijke bevoordeling. De verdachte had immers de intentie om een ludieke stunt uit te voeren ter promotie van de plaatselijke voetbalvereniging, en niet om financieel voordeel te behalen. De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad concludeerde dat het oordeel van het Hof niet getuigde van een onjuiste rechtsopvatting en dat de feiten niet voor verdere toetsing in cassatie in aanmerking kwamen. De conclusie strekt tot verwerping van het beroep.

Conclusie

Nr. 09/01738
Mr. Vellinga
Zitting: 8 juni 2010
Conclusie inzake:
[Verdachte]
1. Verdachte is door het Gerechtshof te Amsterdam bij arrest van 4 mei 2007 vrijgesproken van het hem tenlastegelegde, kort gezegd het medeplegen van poging tot oplichting. Voorts heeft het Hof de benadeelde partij in haar vordering niet-ontvankelijk verklaard.
2. Er bestaat samenhang tussen de zaken met de nummers 09/00555, 09/00556, 09/00557, 09/01738 en 09/01739. In al deze zaken zal ik vandaag concluderen.
3. De Advocaat-Generaal bij het Hof heeft één middel van cassatie voorgesteld.
4. Het middel richt zich tegen 's Hofs oordeel dat het tenlastegelegde oogmerk van wederrechtelijke bevoordeling niet bewezen kan worden verklaard.
5. Het Hof heeft de vrijspraak van het tenlastegelegde als volgt gemotiveerd:
"Op grond van de stukken in het dossier en het verhandelde ter terechtzittingen in eerste aanleg en in hoger beroep is naar het oordeel van het hof aannemelijk geworden dat de verdachte en/of een ander zich tot (medewerkers van) het Van Gogh museum te Amsterdam heeft/hebben gewend met het oog op een (voorgenomen) oudejaarsstunt, klaarblijkelijk passend in een lange plaatselijke traditie.
De stunt voor de jaarwisseling 2002/2003 had tot doel publiciteit te generen voor de (financiering van de) bouw van een tribune op het complex van de plaatselijke voetbalvereniging te [plaats].
In dat kader is door de verdachte en de zijnen in overeenstemming met een tevoren gemaakt plan ten opzichte van het museum de suggestie gewekt dat -samengevat- zij over informatie beschikten over de plaats waar twee, eerder dat jaar uit het museum gestolen schilderijen van Van Gogh, zouden zijn opgeslagen. Die informatie wilden de verdachte en de zijnen onder de voorwaarde van betaling van een bedrag van 50.000 euro met het museum delen. Door middel van een samenstel van gedragingen -waarbij de identiteit van verdachte en die anderen door hen niet werd onthuld en het uitdrukkelijk de bedoeling was dat het museum de hulp van de politie niet zou inroepen- is contact met het museum gelegd en is het museum ingegaan op door of namens de verdachte gegeven instructies.
Voor zover het gaat om de vorm van de stunt gaat het hof uit van de juistheid van de door de verdachte [verdachte] op 1 januari 2003 afgelegde verklaring (proces-verbaal doorgenummerd blz. 30). Volgens die verklaring was de plaatselijke pers en televisie tevoren ingelicht en uitgenodigd om naar de kantine van de voetbalvereniging te [plaats] te komen. De stunt zou zijn geslaagd als er iemand zou zijn verschenen met een koffertje met daarin het gevraagde geldbedrag. Die persoon zou dan per sms worden doorgestuurd naar de velden van de plaatselijke voetbalvereniging alwaar een ontvangstcomité klaar zou staan om die persoon hartelijk te verwelkomen. Daarmee zou de actie geslaagd en beëindigd zijn, aldus [verdachte].
Gelet op hetgeen hiervoor is weergegeven en is overwogen is het hof van oordeel dat het ten laste gelegde oogmerk van wederrechtelijke bevoordeling niet voor bewezenverklaring in aanmerking komt. Daaraan doet niet af dat het samenstel van gedragingen van de verdachte en de zijnen -ondanks het ludieke karakter ervan- in het licht van de bestaande omstandigheden voor het museum een zodanige schijn van waarheid hadden dat daardoor de -achteraf ook door de verdachte betreurde- uitwerking van de gewraakte handelwijze kan worden verklaard.
Het voorgaande voert tot de slotsom dat de verdachte moet worden vrijgesproken van het ten laste gelegde, hetgeen meebrengt dat de benadeelde partij in zijn vordering niet kan worden ontvangen."
6. Het oordeel van het Hof moet klaarblijkelijk als volgt worden verstaan. Het mag zo zijn dat verdachtes gedragingen naar hun uiterlijke verschijningsvorm er op wijzen dat de verdachte heeft gehandeld met het oogmerk van wederrechtelijke bevoordeling, niettemin is niet bewezen dat verdachte dit oogmerk heeft gehad, welke vorm van opzet ook onder bedoeld oogmerk zou moeten worden verstaan. Verdachtes gedragingen waren immers ingegeven door diens bedoeling een stunt uit te voeren waardoor de aandacht van het publiek op de (financiering van de) bouw van een tribune op het complex van de plaatselijke voetbalvereniging te [plaats] zou worden gevestigd, terwijl het, gelet op het voornemen de stunt te beëindigen zodra iemand zou zijn verschenen met een koffertje met geld en was doorgestuurd naar de velden van de plaatselijke voetbalvereniging waar de plaatselijke pers en een ontvangstcomité klaar zouden staan om deze persoon te verwelkomen, uitdrukkelijk verdachtes bedoeling was het geld niet in ontvangst te nemen, dus om bevoordeling te voorkomen.
7. Aldus verstaan geeft het oordeel van het Hof geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is het niet onbegrijpelijk. Voor het overige is het oordeel van het Hof zodanig verweven met waarderingen van feitelijke aard dat het zich niet leent voor verdere toetsing in cassatie.
8. Het middel faalt.
9. Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen heb ik niet aangetroffen. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG