ECLI:NL:PHR:2010:BM9088
Parket bij de Hoge Raad
- Mr. Huydecoper
- Rechtspraak.nl
Huurrecht en opzegging huur bedrijfsruimte door contractsovername
In deze zaak gaat het om de vraag of de opzegging van een huurovereenkomst voor bedrijfsruimte door de 'vorige huurder' moet worden beschouwd als een opzegging door de partij die door contractsovername huurder is geworden, in dit geval de Rijksgebouwendienst (Rgd.). De eisers tot cassatie, [eiser 1] en [eiser 2], hebben in 2001 een huurovereenkomst gesloten met de Regiopolitie Brabant Zuid-Oost, die na verloop van tijd is overgenomen door de Rgd. De overeenkomst gold voor vijf jaar en kon alleen schriftelijk worden opgezegd door de huurder. In augustus 2005 heeft de Regiopolitie een huuropzegging gestuurd, maar de eisers betwisten de geldigheid van deze opzegging, stellende dat de Rgd. niet tijdig had opgezegd en de overeenkomst dus was verlengd tot 1 september 2011.
Het hof heeft geoordeeld dat de eisers, gezien de context van de huuropzegging, niet anders konden begrijpen dan dat de opzegging mede afkomstig was van de Rgd. Dit oordeel is in cassatie bestreden, waarbij de eisers aanvoerden dat de opzegging niet geldig was omdat deze niet door de Rgd. was ondertekend. De Hoge Raad heeft echter geoordeeld dat de uitleg van het hof juist was en dat de opzegging als rechtshandeling van de Rgd. moest worden beschouwd. De Hoge Raad concludeert dat de eisers moesten begrijpen dat de opzegging met instemming van de Rgd. was gedaan, en dat de klachten van de eisers in cassatie niet opgingen. De conclusie van de Procureur-Generaal was dan ook om het cassatieberoep te verwerpen.