Nr. 09/00546
Mr. Hofstee
Zitting: 15 juni 2010
1. Verzoeker is bij arrest van 15 september 2008 door het gerechtshof te Amsterdam, zitting houdende te Arnhem, wegens "Overtreding van artikel 9, vijfde lid, van de Wegenverkeerswet 1994" veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twee weken.
2. Namens verzoeker heeft mr. M.L. Plas, advocaat te Utrecht, twee middelen van cassatie voorgesteld.
3. Het eerste middel klaagt dat niet uit de gebezigde bewijsmiddelen kan worden afgeleid dat verdachte wist dat de geldigheid van zijn rijbewijs was geschorst. Het tweede middel klaagt er over dat het verweer van de verdediging, te weten dat verzoeker van die schorsing niet wist en dit ook niet redelijkerwijs moest weten, op ontoereikende gronden is verworpen. De middelen lenen zich voor een gezamenlijke bespreking.
4. Het hof heeft ten laste van verzoeker bewezenverklaard dat:
"1.
hij op of omstreeks 15 februari 2007 te Utrecht terwijl hij wist of redelijkerwijs moest weten dat de geldigheid van een op zijn naam gesteld rijbewijs ingevolge artikel 131, derde lid, onderdeel a van de Wegenverkeerswet 1994, voor een of meer categorieën van motorrijtuigen was geschorst, gedurende de tijd dat die schorsing van kracht was, op een weg, Mississippidreef, een motorrijtuig, (personenauto), van de categorie of categorieën, waarop de schorsing betrekking had, heeft bestuurd"
5. De bewezenverklaarde zinsnede "wist of redelijkerwijs moest weten" heeft het hof kennelijk gebaseerd op bewijsmiddel 4. Dit bewijsmiddel betreft een geschrift (als bedoeld in art. 344, eerste lid, aanhef en onder 5, Sv) van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR) d.d. 22 december 2006 en houdt in:
"Het besluit van 25 september 2006(1) is aangetekend en onaangetekend verzonden. Zowel de aangetekende als de onaangetekende brieven zijn niet retour gekomen".
6. Volgens de steller van het middel betekent de omstandigheid dat de aangetekende brief noch de onaangetekende brief retour is gekomen geenszins dat verzoeker (een van) deze brieven heeft ontvangen.
7. Al ter terechtzitting in hoger beroep is door de verdediging dezelfde stelling in de vorm van een verweer ingenomen, toen met de toevoeging dat uit de stukken evenmin blijkt dat de brieven bij de geadresseerde zijn aangekomen en/of dat verzoeker voor ontvangst daarvan heeft getekend. Op grond hiervan heeft de verdediging toen vrijspraak van het onder 1. tenlastegelegde bepleit.
8. Naar aanleiding van vorengenoemd bewijsverweer heeft het hof overwogen:
"(...)
In de regel kan ervan worden uitgegaan dat een aangetekende brief die niet als onbestelbaar retour is gekomen, is aangekomen bij de geadresseerde. Feiten of omstandigheden op grond waarvan aannemelijk is dat dat in dezen niet het geval zou zijn, zijn niet aannemelijk geworden. Volgens een schrijven van F.A. Korpel van het CBR d.d. 22 december 2006 is het besluit van 25 september 2006 aangetekend verzonden en niet retour gekomen. Verdachte heeft bovendien op 15 februari 2007 verklaard dat hij vóór voornoemde datum aangifte heeft gedaan van vermissing van zijn rijbewijs en dat hij toen van een medewerkster van de politie te horen kreeg dat hij een nieuw rijbewijs moest aanvragen bij de gemeente en dit rijbewijs daarna bij de politie moest inleveren. Naar het oordeel van het hof wist verdachte derhalve dat de geldigheid van zijn rijbewijs was geschorst."
9. Vooropgesteld moet worden dat uit de enkele omstandigheid dat het besluit tot schorsing van de geldigheid van het rijbewijs per gewone brief naar het vermelde adres is verzonden en niet retour is gekomen, niet zonder meer kan worden afgeleid dat de betreffende geadresseerde als verdachte in een strafzaak op de hoogte is gesteld van de schorsing (vgl. HR 9 maart 2010, LJN BK6140). In de onderhavige zaak is het hof kennelijk van oordeel dat er meer is, op grond waarvan gezegd kan worden dat verzoeker wist of redelijkerwijs moest weten dat van de schorsing sprake was. Het hof overweegt immers dat in de regel kan worden aangenomen dat een aangetekende brief die niet als onbestelbaar retour is gekomen, bij de geadresseerde is aangekomen. Hiervan gaat het hof ook in de onderhavige zaak uit, aangezien andersluidende feiten of omstandigheden niet aannemelijk zijn geworden. Daarnaast wijst het hof er nog op dat volgens verzoekers verklaring verzoeker van een politiemedewerkster te horen had gekregen dat hij een nieuw rijbewijs moest aanvragen en dit rijbewijs bij de politie moest inleveren.
10. Het is de vraag of uit het voorgaande zonder meer kan volgen dat verzoeker wist of redelijkerwijs moest weten dat de geldigheid van zijn rijbewijs was geschorst. Deze vraag klemt in casu temeer nu zich onder de stukken van het geding verschillende GBA-overzichten bevinden (data aanvragen 17 en 30 januari 2008), blijkens welke verzoeker vanaf 8 juni 2006 - en dus ruim drie maanden vóór verzending van het besluit van het CBR - zonder vaste woon- of verblijfplaats stond geregistreerd. Gelet op juist deze informatie ontbreekt mijns inziens elke bewijswaarde aan het feit dat het besluit aangetekend is verzonden (naar het historische GBA-adres van verzoeker) en niet als onbestelbaar retour is gekomen, nu immers daaruit niet in concluderende zin kan worden afgeleid dat verzoeker het besluit daadwerkelijk (in persoon) heeft ontvangen en hij aldus met de inhoud daarvan bekend is geraakt of daarvan op de hoogte had moeten zijn. En de omstandigheid dat verzoeker naar zijn zeggen door de politie te kennen was gegeven dat hij een nieuw rijbewijs moest aanvragen en vervolgens weer moest inleveren, is naar het mij voorkomt in het geheel niet redengevend voor het bewijs van de zinsnede "wist of redelijkerwijs moest weten". Daarbij neem ik in aanmerking dat uit de stukken noch uit die, slechts door verzoeker te berde gebrachte, mededeling van de politie blijkt dat hieraan (en dan ook nog voor verzoeker kenbaar) de bestreden schorsing ten grondslag lag. Al met al kom ik dan ook tot de slotsom dat het oordeel van het hof niet zonder meer begrijpelijk is.
11. De middelen zijn derhalve terecht voorgesteld. Ambtshalve heb ik geen grond aangetroffen die tot vernietiging van het bestreden arrest behoort te leiden.
12. Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof te Amsterdam, zitting houdende te Arnhem, teneinde in hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
1 Te weten het besluit van het CBR inhoudende de bestreden schorsing van de geldigheid van verzoekers rijbewijs.