ECLI:NL:PHR:2010:BN1701

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
5 oktober 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08/03367
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Rechters
  • Mr. Machielse
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Nietigheid van het proces-verbaal door gebrek aan instemming verdediging met afzien van hernieuwde getuigenoproeping

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 5 oktober 2010 uitspraak gedaan over de nietigheid van een proces-verbaal in een strafzaak. De verdachte was in eerste aanleg vrijgesproken, maar het Gerechtshof te Amsterdam had de verdachte bij arrest van 16 juli 2008 veroordeeld wegens mishandeling, zonder straf of maatregel op te leggen. De verdediging, vertegenwoordigd door mr. H.J. Bos, heeft cassatie ingesteld, waarbij mr. M.L.M. van der Voet twee middelen van cassatie heeft voorgesteld. Het eerste middel betrof de klacht dat het Hof had afgezien van het horen van een niet verschenen getuige zonder uitdrukkelijke toestemming van de verdediging, en dat deze beslissing niet met redenen was omkleed. Het tweede middel klaagde over de onjuistheid van het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep, wat zou moeten leiden tot nietigheid van het onderzoek.

De Hoge Raad oordeelde dat het proces-verbaal van de terechtzitting van 2 juli 2008 niet inhoudt dat de verdediging uitdrukkelijk heeft ingestemd met het afzien van de hernieuwde oproeping van de getuige. Hierdoor had het Hof op grond van artikel 287, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering de hernieuwde oproeping van de getuige moeten bevelen. Het Hof had weliswaar op basis van artikel 288, eerste lid, of artikel 418, tweede lid, kunnen afzien van deze oproeping, maar had dit niet gedaan. Dit verzuim leidde tot nietigheid van het proces-verbaal.

De Hoge Raad concludeerde dat het eerste middel slaagde, terwijl het tweede middel faalde. De conclusie strekte tot vernietiging van het bestreden arrest en terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof Amsterdam voor een nieuwe behandeling van het beroep.

Conclusie

Nr. 08/03367
Mr. Machielse
Zitting 29 juni 2010
Conclusie inzake:
[Verdachte]
1. Het Gerechtshof te Amsterdam heeft de verdachte bij arrest van 16 juli 2008 veroordeeld wegens 'mishandeling', maar met toepassing van art. 9a Sr bepaald dat geen straf of maatregel wordt opgelegd.
2. Mr. H.J. Bos, advocaat te Amsterdam, heeft cassatie ingesteld. Namens de verdachte heeft mr. M.L.M. van der Voet, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur twee middelen van cassatie voorgesteld.
3.1. Het eerste middel behelst de klacht dat het Hof heeft afgezien van het horen van de niet verschenen getuige [getuige] zonder uitdrukkelijke toestemming van de verdediging, terwijl deze beslissing niet met redenen is omkleed.
3.2. Blijkens de zich bij de stukken van het geding bevindende dagvaarding is de getuige [getuige] gedagvaard om op 2 juli 2008 ter terechtzitting van het Hof te verschijnen. Deze dagvaarding is op 21 mei 2008 uitgereikt aan een door [getuige] schriftelijk gemachtigde.
3.3. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 2 juli 2008 houdt, voor zover van belang, het volgende in:
"Als raadsvrouw van de verdachte is ter terechtzitting aanwezig mr. H.J. Bos, advocaat te Amsterdam.
(...)
De getuige [getuige] is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet ter terechtzitting verschenen.
(...)
De advocaat-generaal verklaart geen behoefte te hebben [getuige] opnieuw als getuige ter terechtzitting op te roepen."
3.4. Het proces-verbaal van de terechtzitting van 2 juli 2008 houdt niet in dat de verdediging op de voet van art. 288, derde lid, Sv uitdrukkelijk heeft ingestemd met het afzien van de hernieuwde oproeping van de daar niet verschenen getuige [getuige]. Het moet er daarom voor worden gehouden dat die instemming niet is gegeven. Bij die stand van zaken had het Hof op grond van het ook in hoger beroep toepasselijke voorschrift van art. 287, derde lid, Sv de hernieuwde oproeping van die getuige moeten bevelen. Het Hof had daarvan echter op de voet van art. 288, eerste lid, Sv bij een met redenen omklede beslissing kunnen afzien op de in die bepaling genoemde gronden.(1) Nu de berechting in eerste aanleg op tegenspraak heeft plaatsgevonden en de getuige [getuige] ter terechtzitting van de Politierechter van 26 juli 2006 als getuige is gehoord, had het Hof ingevolge art. 418, tweede lid, Sv hernieuwde oproeping ook kunnen weigeren op grond van het noodzakelijkheidscriterium. Dergelijke beslissingen ontbreken evenwel. Dat heeft nietigheid tot gevolg.
Het middel slaagt.
4.1. Het tweede middel klaagt dat het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep niet overeenkomstig het onderzoek ter terechtzitting is opgemaakt, hetgeen zou moeten leiden tot nietigheid van het onderzoek.
4.2. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep houdt onder meer het volgende in:
"De verdachte, die hoger beroep heeft ingesteld, wordt onmiddellijk na de voordracht van de advocaat-generaal in de gelegenheid gesteld mondeling haar bezwaren tegen het vonnis op te geven.
Zij zegt dat zij ten onrechte is veroordeeld."
4.3. De steller van het middel heeft gelijk wanneer hij zegt dat deze vermelding niet juist kan zijn. De verdachte is in eerste aanleg immers vrijgesproken. De hiervoor onder 4.2 weergegeven vermelding in het proces-verbaal berust mitsdien kennelijk op een vergissing. Anders dan de steller van het middel ben ik van mening dat dat niet tot nietigheid leidt. Art. 326 Sv schrijft zulks niet voor en bovendien zie ik niet in op welke manier de verdachte door deze vergissing zou kunnen zijn geschaad.(2)
Het middel kan niet tot cassatie leiden.
5. Het eerste middel slaagt. Het tweede middel faalt en kan worden afgedaan met de aan art. 81 RO ontleende motivering. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van het bestreden arrest behoren te leiden.
6. Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof Amsterdam teneinde op het bestaande beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
1 HR 17 oktober 2006, LJN AY0112, HR 23 oktober 2007, LJN BB3045 en HR 1 juni 2010, LJN BM0145.
2 Vgl. HR 16 december 1969, NJ 1970, 148 en HR 22 februari 1977, NJ 1977, 352, m.nt. Van Veen.