ECLI:NL:PHR:2010:BN2352

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
12 oktober 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/01130
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Rechters
  • Mr. Machielse
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Rechtsbijstand en verhoor van verdachte in strafzaken

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 12 oktober 2010 uitspraak gedaan over de rechtsbijstand van een verdachte tijdens zijn inverzekeringstelling. De verdachte was op 18 april 2007 aangehouden en werd op 20 april 2007 verhoord zonder dat hij voorafgaand aan het verhoor de mogelijkheid had gekregen om een advocaat te raadplegen. De raadsman van de verdachte voerde aan dat de verklaringen van de verdachte onrechtmatig waren verkregen, omdat hij geen bijstand van een raadsman had gehad tijdens zijn inverzekeringstelling. Het Hof verwierp dit verweer en stelde dat er geen rechtsregel bestaat die voorschrijft dat de politie de verdachte pas mag verhoren nadat deze contact heeft gehad met een advocaat. De Hoge Raad herhaalde relevante overwegingen uit eerdere rechtspraak en oordeelde dat het Hof blijk had gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door het verweer te verwerpen. De Hoge Raad leidde uit de rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) af dat een verdachte recht heeft op rechtsbijstand, maar dat dit niet betekent dat de verdachte recht heeft op de aanwezigheid van een advocaat tijdens het politieverhoor. De Hoge Raad concludeerde dat de verdachte voorafgaand aan het eerste verhoor gewezen moet worden op zijn recht op raadpleging van een advocaat. De conclusie van de Procureur-Generaal was dat het middel gegrond was en dat de zaak moest worden terugverwezen naar het gerechtshof te Arnhem voor herbehandeling.

Conclusie

Nr. 09/01130
Mr. Machielse
Zitting 29 juni 2010
Conclusie inzake:
[Verdachte]
1. De verdachte is door het Gerechtshof te Arnhem bij arrest van 10 november 2008 wegens 'oplichting, meermalen gepleegd' veroordeeld tot een werkstraf van 40 uren, subsidiair 20 dagen hechtenis, waarvan 20 uren, subsidiair 10 dagen hechtenis, voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
2. Mr. B.J. Schadd, advocaat te Velp, heeft cassatie ingesteld en namens de verdachte bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld.
3.1. Het middel klaagt dat het hof ten onrechte heeft overwogen dat er geen rechtsregel bestaat die voorschrijft dat de politie de verdachte pas mag verhoren nadat deze contact heeft gehad met een advocaat.
3.2. Het proces-verbaal van de terechtzitting van de 27 oktober 2008 vermeldt het volgende:
"Primair voert de raadsman aan dat de (bekennende) verklaringen van verdachte op 20 april 2007 bij de politie onrechtmatig zijn verkregen, nu verdachte bij zijn inverzekeringstelling geen bijstand van een raadsman heeft gehad, zodat de toen afgelegde verklaringen van verdachte van het bewijs dienen te worden uitgesloten. Derhalve dient verdachte vrijgesproken te worden van de hem tenlastegelegde feiten, aldus de raadsman."
In het arrest heeft het Hof dit verweer aldus verworpen:
"Bespreking van gevoerd verweer
De raadsman heeft aangevoerd dat de (bekennende) verklaringen van verdachte op 20 april 2007 bij de politie onrechtmatig zijn verkregen, nu verdachte bij zijn inverzekeringstelling geen bijstand van een raadsman heeft gehad, zodat de toen afgelegde verklaringen van verdachte van het bewijs dienen te worden uitgesloten. Derhalve dient verdachte vrijgesproken te worden van de hem tenlastegelegde feiten, aldus de raadsman.
Het hof overweegt als volgt.
Aan de hand van het dossier kan het volgende worden vastgesteld. In verband met de tegen hem gerezen verdenkingen is verdachte op 18 april 15.15 uur aangehouden en om 17.27 uur voor het eerst verhoord. Om 18.55 uur heeft het verhoor ter inverzekeringstelling plaatsgevonden en om 19.00 uur is de verdachte in verzekering gesteld. Het derde verhoor heeft op 19 april 2007 om 11.41 uur plaatsgevonden. In deze verhoren ontkent verdachte iedere betrokkenheid bij het tenlastegelegde. Bij zijn vierde verhoor op 20 april 2007 om 12.00 uur en het vijfde verhoor die dag om 13.15 uur geeft verdachte opening van zaken. Blijkens die verklaringen heeft hij zijn vriend, [betrokkene 1], opgelicht.
Er bestaat geen rechtsregel die voorschrijft dat de politie de verdachte pas mag verhoren nadat deze contact heeft gehad met een advocaat. Ook artikel 28 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering geeft niet de garantie dat verdachte voorafgaand aan het verhoor overleg heeft met de (piket)advocaat. Voorafgaande aan alle verhoren is verdachte erop gewezen dat hij niet verplicht is op de aan hem gestelde vragen te antwoorden. Gelet op het bovenstaande kan niet worden gezegd dat de desbetreffende verklaringen van verdachte op onrechtmatige wijze zijn verkregen en niet tot het bewijs mogen worden gebezigd. Het hof verwerpt het verweer."
3.3. Het oordeel van het Hof dat er geen rechtsregel bestaat die voorschrijft dat de politie de verdachte pas mag verhoren nadat deze contact heeft gehad met een advocaat, staat op gespannen voet met de inhoud van het arrest van de Hoge Raad van 30 juni 2009, NJ 2009, 349, m.nt. Schalken, waarin de Hoge Raad overwoog:
"2.5. De Hoge Raad leidt uit de rechtspraak van het EHRM af dat een verdachte die door de politie is aangehouden, aan art. 6 EVRM een aanspraak op rechtsbijstand kan ontlenen die inhoudt dat hem de gelegenheid wordt geboden om voorafgaand aan het verhoor door de politie aangaande zijn betrokkenheid bij een strafbaar feit een advocaat te raadplegen. Uit de rechtspraak van het EHRM kan echter niet worden afgeleid dat de verdachte recht heeft op de aanwezigheid van een advocaat bij het politieverhoor.
Het vorenoverwogene brengt mee dat de aangehouden verdachte vóór de aanvang van het eerste verhoor dient te worden gewezen op zijn recht op raadpleging van een advocaat. Behoudens in het geval dat hij uitdrukkelijk dan wel stilzwijgend doch in elk geval ondubbelzinnig afstand heeft gedaan van dat recht, dan wel bij het bestaan van dwingende redenen als door het EHRM bedoeld, zal hem binnen de grenzen van het redelijke de gelegenheid moeten worden geboden dat recht te verwezenlijken."
3.4. Het hof heeft de klacht van de advocaat, dat de verdachte bij zijn inverzekeringstelling geen bijstand van een raadsman heeft gehad, getuige het antwoord daarop, aldus opgevat dat zij niet slechts behelst dat verdachte ten onrechte bij het verhoor ter gelegenheid van zijn inverzekeringstelling niet is bijgestaan door advocaat, maar ook dat verdachte daaraan voorafgaand geen advocaat heeft kunnen raadplegen. En dan gaat het middel op.
4. Het middel is gegrond.
5. Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof te Arnhem teneinde op het bestaande beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden