ECLI:NL:PHR:2010:BN4163
Parket bij de Hoge Raad
- M.J. Vellinga
- Rechtspraak.nl
Onrechtmatige verkrijging van bewijs bij insluitingsfouillering en de bevoegdheid tot doorzoeken van persoonlijke bezittingen
In deze zaak heeft de Hoge Raad zich gebogen over de vraag of het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in zijn vordering, gezien de onrechtmatige verkrijging van bewijs. De verdachte was door het Gerechtshof te 's-Gravenhage veroordeeld voor het handelen in strijd met de Wet wapens en munitie, waarbij een vuurwapen in zijn tas was aangetroffen tijdens een insluitingsfouillering. De verdediging stelde dat de fouillering van de tas onrechtmatig was, waardoor het bewijs onrechtmatig verkregen zou zijn. Het Hof verwierp dit verweer en oordeelde dat de fouillering van de tas geoorloofd was onder de Politiewet, aangezien deze procedure was bedoeld voor de veiligheid van de ingeslotene en anderen. De Hoge Raad bevestigde deze lijn van redeneren en oordeelde dat de tas en de inhoud daarvan onder de bevoegdheid van de politie vielen om te doorzoeken, gezien de noodzaak om de veiligheid te waarborgen. De conclusie van de Advocaat-Generaal was dat de wetgever de bevoegdheid tot het doorzoeken van persoonlijke bezittingen expliciet zou moeten vastleggen in de Ambtsinstructie. De Hoge Raad oordeelde dat de redelijke termijn voor het beroep in cassatie was overschreden, wat leidde tot strafvermindering. De Hoge Raad vernietigde het bestreden arrest voor wat betreft de opgelegde straf, maar verwierp het beroep voor het overige.