1 Rov. 2.1 van het bestreden arrest, waarin wordt verwezen naar rov. 2.1-2.7 van het vonnis van de rechtbank Utrecht van 2 maart 2005.
2 Het bestreden arrest dateert van 20 maart 2008. De cassatiedagvaarding is op 17 juni 2008 uitgebracht.
3 Art. 3:40 Awb bepaalt dat een besluit niet in werking treedt voordat het is bekendgemaakt. Deze bepaling geldt niet voor de invordering (art. 1 lid 2 Iw 1990).
4 HR 5 maart 2004, LJN: AO5063, BNB 2004, 200, m.nt. J. van Soest; M.W.C. Feteris, Formeel belastingrecht (2007), p. 81; Van Wijk/Konijnenbelt & Van Male, Hoofdstukken van bestuursrecht (2008), p. 606.
5 M. Schreuder-Vlasblom, Rechtsbescherming en bestuurlijke voorprocedure (2008), p. 178; noot redactie V-N onder hof Arnhem 18 oktober 2007, LJN: BB7513, V-N 2008/10.5.
6 HR 5 maart 2004, LJN: AO5063, BNB 2004, 200, m.nt. J. van Soest; M.W.C. Feteris, a.w., p. 81.
7 M. Schreuder-Vlasblom, a.w., p. 179.
8 HR 20 april 2007, LJN: BA3315, BNB 2007, 200; HR 15 april 2005, LJN: AT3985, BNB 2005, 251, m.nt. J.C.K.W. Bartel. M.W.C. Feteris, a.w., p. 83; M. Schreuder-Vlasblom, a.w., p. 180. Zie ook Van Wijk/Konijnenbelt & Van Male, Hoofdstukken van bestuursrecht (2008), p. 606; M.W.C. Feteris in zijn noot onder HR 26 september 2003, LJN: AL2108, BNB 2004, 42, onder 3.
9 Vgl. ook hof Arnhem 18 oktober 2007, LJN: BB7513, V-N 2008/10.5 m.nt. red., met betrekking tot de vraag of tegen de aansprakelijkstelling tijdig bezwaar was gemaakt.
10 Vgl. HR 26 september 2003, LJN: AL2108, BNB 2004, 42, m.nt M.W.C. Feteris; M. Schreuder-Vlasblom, a.w., p. 180: "Een correct verzonden en dus bekend gemaakt besluit kan verlaat worden bezorgd of opgehaald. (...) Dan is de beroepstermijn gaan lopen en kan, na afloop er van, slechts art. 6:11 Awb uitkomst bieden." en p. 182: "Het bewijs van verzending is bepalend voor de aanvang van de termijn; het bewijs van ontvangst voor de toepassing van art. 6:11 Awb." Zie ook M.W.C. Feteris, a.w., p. 409: "Art. 6:11 Awb kan soms ook worden toegepast als de termijnoverschrijding is te wijten aan fouten van een derde. Een voorbeeld is de situatie waarin een juist geadresseerd besluit door de PTT niet of niet tijdig bij de belastingplichtige wordt bezorgd."; P.J.J. van Buuren, T&C Awb (2009), art. 3:40, aant. 1: "Een bekendmaking die geschiedt in strijd met de art. 3:41 en 3:42 hoeft niet per se in de weg te staan aan de inwerkingtreding van het besluit, ofschoon die conclusie wel kan worden getrokken. Meestal wordt volstaan met de gevolgtrekking dat de termijn voor het maken van bezwaar of het instellen van beroep niet de dag na de (onjuiste) bekendmaking een aanvang heeft genomen." (zie verder art. 6:8, aant. 1 en art. 6:11, aant. 3); Van Wijk/Konijnenbelt & Van Male, a.w., p. 384: "Een defect in de wijze van bekendmaking betekent dus niet automatisch dat het besluit nog niet in werking is getreden. Soms zal zo'n gebrek geen enkel gevolg voor de werking van het besluit hoeven te hebben, namelijk wanneer alle belanghebbenden ondanks de gebrekkige bekendmaking voldoende van het besluit op de hoogte waren; of ook wanneer om andere redenen niemand is geschaad door de onjuiste bekendmaking. (...) In de praktijk betekent gebrekkige bekendmaking vooral dat die reden kan vormen om na de bezwaar- of beroepstermijn ingediende bezwaar- of beroepschriften ontvankelijk te verklaren met toepassing van art. 6:11 Awb."
Hoewel hoofdstuk 6 Awb op grond van art. 1 lid 2 Iw 1990 in beginsel niet van toepassing is op invordering, is wel beleidsmatig voorgeschreven zoveel mogelijk overeenkomstig de voorschriften van de Awb te werken (Leidraad Invordering 1990 § 1 Inleidende opmerkingen, lid 6). Zie daarover M.W.C. Feteris, a.w., p. 8-11 en 177-179. Zie ook J.A. Booij, Aansprakelijkheid van bestuurders voor belastingschulden (2003), p. 263.
11 Anders: J.H.P.M. Raaijmakers, Aansprakelijkheid in belastingzaken (2007), p. 45-46, die zich op het standpunt lijkt te stellen dat, in het geval dat de aansprakelijkgestelde de hem per aangetekende post verzonden beschikking niet als zodanig ontvangt, de ontvanger in zijn vordering niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, óók als de aansprakelijkgestelde niet in zijn belangen is geschaad. In de vorige druk van het genoemde werk (1999) achtte Raaijmakers (op p. 34-35) het overigens nog mogelijk dat het niet in acht nemen van de in art. 49 lid 2 (oud) Iw 1990 voorgeschreven wijze van bekendmaking voor de gelding van de beschikking zonder gevolgen blijft.
12 Rov. 2.5 vonnis rechtbank jo rov. 2 arrest hof.
13 Rov. 2.5 en 2.6 vonnis rechtbank jo rov. 2 en 3.7 arrest hof.
14 Zie J.H.P.M. Raaijmakers, Aansprakelijkheid in belastingzaken (2007), p. 49-66. Raaijmakers bespreekt zowel de tot 1 december 2002 als de daarna geldende procedure. In deze zaak is de oude procedure van toepassing, omdat ISS voor 1 december 2002 is gedagvaard (zie ook de genoemde publicatie, nr. 5.6).
15 Per 1 december 2002 is art. 50 Iw 1990 vervallen. Art. 49 lid 5 (later vernummerd tot het zesde lid) Iw 1990 bepaalde vervolgens op dit punt: "5. De ontvanger stelt de aansprakelijk gestelde desgevraagd op de hoogte van de gegevens met betrekking tot de belasting waarvoor hij aansprakelijk is gesteld voor zover deze gegevens voor het maken van bezwaar, het instellen van beroep of beroep in cassatie redelijkerwijs van belang kunnen worden geacht." De Leidraad Invordering bepaalde in art. 49, § 2, lid 6 (oud) Leidraad Invordering 1990 "Op grond van het bepaalde in artikel 49, vijfde lid, van de wet dient de ontvanger de aansprakelijkgestelde desgevraagd op de hoogte te stellen van de gegevens met betrekking tot de belasting waarvoor hij aansprakelijk is gesteld. Derhalve kan aan de aansprakelijkgestelde alle informatie worden verstrekt die de ontvanger bij bezwaar, beroep of beroep in cassatie zou moeten overleggen. Een dergelijke informatieplicht bestaat niet met betrekking tot gegevens die geen rechtstreeks verband houden met de belasting. Gegevens en/of bescheiden met betrekking tot de aansprakelijkheid zelf, de berekening van de omvang van de aansprakelijkheid, de g-rekening of de depotrekening van de belastingschuldige, andere belastingaanslagen van de belastingschuldige, diens (ex-)werknemers, overige aansprakelijke bestuurders, aannemers en andere derden, vallen in beginsel onder de verbodsbepaling van artikel 67 van de wet. In verband echter met het motiveringsvereiste met betrekking tot bezwaar, beroep of beroep in cassatie, zal de ontvanger in dat kader bepaalde gegevens en bescheiden moeten verstrekken. Deze gegevens en/of bescheiden kunnen desgevraagd aan de aansprakelijkgestelde worden verstrekt."
Met de tekst zoals die in het vijfde lid is opgenomen is, aldus de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel dat leidde tot de herziening van het procesrecht inzake aansprakelijkstelling, bedoeld aan te sluiten bij de per 1 december 2002 reeds bestaande praktijk inzake de informatieverstrekking door de Ontvanger aan de aansprakelijk gestelde (Vakstudie Invorderingswet 1990, art. 49, aant. 6, onder "Parlementaire behandeling").
16 J.H.P.M. Raaijmakers (a.w., 2007, p. 60) leidt hieruit af dat het verstrekken van de gevraagde gegevens inzake de belastingaanslag door de Ontvanger reeds in de betwistingsfase dient te geschieden. Hij constateert tevens dat de fiscus in de praktijk niet al te ruimhartig omgaat met deze bepaling. Zie ook Vakstudie Invorderingswet 1990, art. 50, aant. 4, onder "Beschouwing": "Deze gegevens dienen op verzoek van de aansprakelijkgestelde te worden verstrekt binnen de betwistingtermijn als bedoeld in art. 50, vierde lid, Iw 1990. Dit geldt ook indien de aansprakelijkheid wordt betwist."; J.A. Booij, Aansprakelijkheid van bestuurders voor belastingschulden (2003), p. 271: "De gegevens dienen binnen de bezwaartermijn van art. 50, vierde lid, IW te worden verstrekt. Dit is in de praktijk van belang omdat de te verstrekken gegevens in veel gevallen nog van dienste kunnen zijn in de betwistingsprocedure van art. 49 IW (oud). In veel gevallen weigert de belastingdienst echter in dit stadium van de procedure medewerking op dit gebied en is hij alleen bereid de informatie te verstrekken nadat de procedure ex art. 49 IW (oud) is beëindigd. Deze weigerachtige houding is in strijd met de bepalingen van de Leidraad Invordering. Echter, hieraan lijkt weinig te doen, aangezien dit element niet in de betwistingsprocedure aan de orde kan komen." en P.J. Wattel (red.), Invordering. Fiscaal Commentaar (2001), art. 50, aant. 5, slot (J.H.P.M. Raaijmakers).
17 Zie voor het beleid met betrekking tot informatieverschaffing in aansprakelijkheidsprocedures waarbij het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv) partij is: J.H.P.M. Raaijmakers, Informatieverstrekking bij aansprakelijkstellingen, Loon 1999/16, p. 5-7.
18 Vgl. J.H.P.M. Raaijmakers, a.w. 2007, p. 85-91; J.J. Vetter, P.J. Wattel, M.H.M. van Oers, Invordering van belastingen (2009), p. 90-92; J.A. Booij, Aansprakelijkheid van bestuurders voor belastingschulden (2003), p. 271-273; P.J. Wattel (red.), Invordering. Fiscaal commentaar (2001), art. 49, aant. 7; Vakstudie Invorderingswet 1990, art. 50, aant. 4.1, onder "Literatuur".
19 Zie de jurisprudentie genoemd in Vakstudie Invorderingswet 1990, art. 50, aant. 4, en art. 49, aant. 6.
20 Vgl. de brieven van de Ontvanger van 27 juni 2002 en 1 augustus 2002 (prod. 3 en 4 bij de akte tot het in het geding brengen van stukken van 24 maart 2004).
21 Conclusie van repliek, onder 26-28.
22 De Ontvanger heeft dienaangaande opgemerkt dat ISS over een kopie van de bij de FIOD beschikbare informatie heeft kunnen beschikken (conclusie van repliek onder 26). Zie ook conclusie van dupliek onder 3.11.
23 Anders F.H.H. Sijbers, De betwistingsfase in fiscale aansprakelijkheidsprocedures, Jutd 2001/2, p. 12-14. De redactie van Vakstudie merkt op dat dit standpunt niet is onderbouwd; Vakstudie Invorderingswet 1990, art. 49 (tijdvak 1), aant. 4.4, slot.
24 Uit de gedingstukken kan ik niet afleiden dat ISS zelf heeft verzocht in betwistingsfase te worden gehoord. De bespreking van 1 augustus 2002 heeft op initiatief van de Ontvanger plaatsgevonden; zie het slot van de brief van 27 juni 2002 (prod. 3 bij de akte tot het in het geding brengen van stukken van 24 maart 2004). Overigens heeft ISS in de brief van 25 juli 2002 (prod. 2 bij de akte tot het in het geding brengen van stukken van 24 maart 2004) te kennen gegeven dat haar vragen wat haar betreft niet voor de bespreking van 1 augustus 2002 door de Ontvanger behoefden te worden beantwoord; dat zou ook tijdens de bespreking kunnen.
25 Op 1 augustus 2002 heeft de Ontvanger naar aanleiding van de bespreking van diezelfde datum de raadslieden van ISS een brief gezonden (prod. 4 bij de akte tot het in het geding brengen van stukken van 24 maart 2004). Blijkens die brief is tijdens de bespreking naar aanleiding van het op een aantal punten toegezegde nadere onderzoek medegedeeld dat, gelet op de daarvoor geldende termijnen, in ieder geval de dagvaarding voor de civiele procedure zal worden uitgebracht en dat het onderzoek voor die tijd nog niet afgerond zal kunnen zijn (p. 2 onder 4). Eerder, in de brief van 27 juni 2002 (prod. 3 bij de akte tot het in het geding brengen van stukken van 24 maart 2004), schreef de Ontvanger: "Ik heb aangegeven dat naar mijn mening het verstrekken van een nadere termijn in de voorfase weinig soelaas zou bieden, omdat voldoende uitgezocht was dat slechts sprake was van één opdrachtgever (ISS), die bovendien geen bedragen ter vrijwaring had gestort. Ik heb ook aangegeven dat andersluidende feiten in de betwistingsfase naar voren gebracht konden worden en tot een andersluidend oordeel zouden kunnen leiden. Bovendien heb ik aangegeven dat de dagvaarding naar alle waarschijnlijkheid niet op korte termijn tot een rechtszitting zou leiden, zodat ook in die periode eventueel nog tot ambtshalve herziening van de aansprakelijkheid zou kunnen worden overgegaan. De fase voorafgaand aan de daadwerkelijke aansprakelijkstelling is bedoeld om evidente onvolkomendheden te voorkomen."
26 Vakstudie Invorderingswet 1990, art. 49 (tijdvak 1), aant. 2.1 (onder "Jurisprudentie" en "Literatuur") en aant. 6.2, 6.3 en 6.4.
27 Vakstudie Invorderingswet 1990, art. 49 (tijdvak 1), aant. 2.4 (onder "Beschouwing", slot). Vgl. in dit verband AbRvS 31 mei 1996, nr. R01.93.3007, LJN: AP7990: "Het belang van 'fair trial' en het daarmee samenhangende beginsel van de 'equality of arms' vindt primair bescherming in de met deze zaak samenhangende belasting- en civiele procedures. Naar het oordeel van de Afdeling kan het belang van de wettelijke geheimhoudingsplicht goed tot zijn recht komen wanneer de belastingdienst in die procedures van geval tot geval een afweging maakt tussen dat belang en het risico van een verloren proces, indien de desbetreffende gegevens niet worden overgelegd."
28 T.F.E. Tjong Tjin Tai, De rechterlijke vrijheid en de feitelijke grondslag, TCR 2002/2, p. 29-37. Zie ook Snijders/Wendels, Civiel appel (2009), nrs. 240-247, in het bijzonder nr. 247.
29 Inleidende dagvaarding onder 1.
30 J.A. Booij, a.w., p. 258 en J.P.H.M. Raaijmakers, a.w., p. 31-32, onder verwijzing naar HR 29 mei 1996, LJN: AA1817, BNB 1996, 249, m.nt. J.P. Scheltens, HR 4 september 1996, LJN: AA1502, V-N 1999/20.21, m.nt. red., en rb. Roermond 6 februari 1997, LJN: AV9770, V-N 1997, p. 1323, resp. rb. Zwolle 2 oktober 2002, LJN: AV4922, V-N 2002/58.31. Zie ook M.W.C. Feteris, a.w., p. 208.
31 Snijders/Wendels, Civiel Appel (2009), nr. 247.
32 Vgl. M.W.C. Feteris, a.w., p. 189-190.
33 Naar ik aanneem heeft ISS hier bedoeld te stellen: "niet zijn verzonden naar het juiste adres".
34 HR 8 juli 1992, LJN: ZC0664, NJ 1992, 713.
35 Zie proces-verbaal van het pleidooi van 7 februari 2008, p. 1.
36 Ten overvloede merk ik nog op dat de Ontvanger niet behoeft te bewijzen dat de toepassing van het anoniementarief in de loonbelasting aan de aansprakelijkgestelde is te wijten; zie J.J. Vetter, P.J. Wattel, M.H.M. van Oers, a.w., p. 36.
37 Zie HR 15 mei 2009, LJN: BI3747, BNB 2009, 168, waarin met betrekking tot art. 36 Iw 1990 wordt bevestigd dat dit artikel de rechter geen mogelijkheden geeft de aansprakelijkheid van de bestuurder te matigen.
38 Vgl. hof 's-Hertogenbosch 28 oktober 2003, LJN: AV3718, V-N 2003/60.26, waarin eveneens is geoordeeld dat matiging van de aansprakelijkheid in de civiele procedure aan de orde dient te komen en de toepasselijkheid van het anoniementarief een vraagstuk is dat door de belastingrechter dient te worden beoordeeld.